| |
| |
| |
Volks-Almanak voor Nederlandsche Katholieken, in het jaar des Heeren 1857, bij-een-gebracht door Jos. Alb. Alberdingk Thijm, Ord. Eq. S. Greg. M. Schrijft u den naam van den dag op, en van den zelfden dag. Ezech. xxiv, 2. Onderhoudt deze inzettinge ter bestemder tijd; van jaar tot jaar. Ex. xiii, 10. Te Amsterdam, bij C.L. van Langenhuysen. In kl. 8vo. XXXVIII en 344 bl. f :-45.
Volks-Almanak voor Nederlandsche Protestanten, voor het jaar onzes Heeren 1857. Te Utrecht, bij N. de Zwaan. In kl. 8vo. 224 bl. f :-70, en bij tientallen, ter verspreiding, f :-60.
Twee antipoden en amphibiën. Op grond der eerste eigenschap willen we hen te zamen - op grond der tweede zoo naar hunne godsdienstige als letterkundige waarde beoordeelen.
Met de godsdienstige waarde van No. I is men aanstonds in 't klare, als men den titel maar naar billijkheid voor eene grove drukfout aanziet, en in steê van Volks-Almanak voor Nederlandsche Katholieken, gelieft te lezen: Volks-Almanak voor Roomsche Pausgezinden. Wel moeten er dan een paar stukken - waarover straks - worden uitgemonsterd; maar waarlijk, de troost ligt hier niet verre, dat ééne bonte kraai nog geen winter maakt. Nemen we maar eens eenige bijdragen in oogenschouw. Men kan den Nederlandschen Katholiek zijne ingenomenheid met den Pauselijken oorsprong van den nieuwen Kalender ten goede houden; maar met alberdingk thijm uit den bijval, dien eene zuiver wetenschappelijke tijdregeling verwierf, tot eene onbewuste onderworpenheid der volkeren aan Rome te besluiten, dat noemen we blind Roomsch. Men kan het den Nederlandschen Katholiek vergeven, dat hij de werken, door 't Evangelie wel achter 't geloof in Gods genade gesteld, maar ganschelijk niet buitengesloten, wat veel op den voorgrond schuift; maar als gertrudis c... in haren ‘Droom eens Konings’ dezen Koning door één weldadig feit, 't geen hij, met het opzet om zich bij God verdienstelijk te maken, verrigt heeft, den hemel laat verwerven, dan is zulk eene werkheiligheid - behalve dat ze reeds in de schatting eener onpartijdige menschkunde geene de minste waarde bezit - antichristisch Roomsch. Men kan met den Nederlandschen Katholiek nog wel tot op zekere
| |
| |
hoogte in zijne vereering van de Moeder onzes Heeren sympathiseren; maar een Ave Maria als dat van dorbeck, die tot de ‘Koningin der Serafijnen’ bidt: ‘Leer me U eenig lieven, loven!’ zie, dat is afgodisch Roomsch. En dan die, zij 't al onwillens, toch in den grond blasphemisch-Roomsche taal van Prof. van der ploeg, die in zijne dichterlijke schildering eener processie van ‘Gods eigen vleesch’ spreekt!! Voeg bij dit alles nu nog eene echt-Roomsche, of liever Jezuïtische onverschilligheid voor de historische trouw, die ge hier telkens vlakweg in 't aangezigt ziet slaan. Of spreken wij misschien te hard? Maar verbeeld u slechts, dat de Heer waterreus in zijn opstel over ‘het wereldlijk gebied van den Paus’ zich niet ontziet - of zou 't verregaande onkunde zijn? - om de woorden van bernhard van clairvaux aan Paus eugenius III: ‘Consulo toleranda pro tempore, non affectanda pro debito’: ‘Mijn raad is, deze dingen’ - hij had de uiterlijke staatsie, die den Paus omgaf, beschreven en gegispt - ‘naar tijdsgelegenheid te dragen, maar ze niet als een regt te bejagen’: op deze wijze te verdraaijen: ‘De regeerder moet, naar de omstandigheden van den tijd, iets verdragen, waarvoor hij pligtshalve niet wijken moet.’ 't Strookt wel met hetgeen er in den brief onmiddellijk voorafgaat: ‘In dezen zijt ge niet petrus, maar konstantijn opgevolgd’! Voorts wordt er in 't genoemde opstel beweerd, dat de Kerkelijke Staat den Paus ‘op een eerlijke wijze is geschonken’: n.b. de roof van den Griekschen Keizer, 's Pausen wettigen Opperheer, en deze roof nog daarenboven met de aan denzelfden Vorst
ontnomene kroon van 't Westen betaald! En uit welke bron heeft de Heer alberdingk thijm (bl. 313) zijn verhaal geput, dat vondel zich van de schilderij, hem door den Aartsbisschop van Mechelen voor de opdragt der Altaargeheimenissen geschonken, ontdaan zou hebben, omdat die prelaat in verzet was gekomen tegen den Paus? Wij meenden tot hiertoe, dat de bedoelde schilderij door den dichter aan zijne zuster was weggegeven, dewijl ze, in plaats van een kunststuk van rubens, eene slechte kopij bleek te zijn: 't zij nu dat de Bisschop zelf, of vondel door hem, er meê was bedrogen. Doch genoeg ter proeve.
Ongelijk gunstiger, daarentegen, mogen we de letterkundige waarde van dezen Almanak aankondigen. Van al de prozastukken, zonder uitzondering, moeten we getuigen, dat ze in
| |
| |
een aangenamen en boeijenden trant zijn geschreven. Zeer interessant zijn o.a. ‘de Gregoriaansche Zang’ van de rijk, en ‘Op het Hof’ van alberdingk thijm. Maar toch kennen we - zoo om stijl en schildering, als tevens om den wezenlijk Nederlandsch-Katholieken geest, die er in heerscht - den eerepalm in 't proza toe aan ‘Eene onverschrokken vrouw’, van johan van rotterdam. In de poëzij doen we desgelijks, en wel op dezelfde aesthetische en religieuse gronden, aan ‘Suprema Lex’ van a. ruysch. Deze beide stukken waren 't vooral, om wier wille wij boven eene clausule op het door ons gelaakte Ultramontanisme van dit Jaarboekje moesten maken. Nog noemen wij met onderscheiding: ‘Ziekbed-gewaarwording’ van dorbeck, in 't godsdienstige kleurloos. Eene proeve van Herdersdicht door Fr. g.n.t.b., ofschoon niet onverdienstelijk, heeft ons juist daardoor op nieuw overtuigd, dat dit genre te vreemd is aan onze zeden, om niet op de klip - niet van kinderlijkheid, maar - van kinderachtigheid te moeten stranden. De ‘Doop van clovis’, door w.j.n.h. van den bergh, waarvan het 1e Tafereel wèl voldoet, zinkt beneden peil in het 2e; men hoore den potsierlijken aanhef:
Tot den doop en word herboren:
Galmt het van den hoogen toren:
Ten einde echter niet partijdig te schijnen, nemen wij afscheid met dautzenberg's juweeltje: ‘De Berghwercker’, 't geen echter, naar 't ons voorkomt, beter in zuiver nieuw- dan in gebrekkig oud-Neêrduitsch gekast ware:
Diep in der aerde gheheimen scoot,
Hamert ende beitelt de cnape,
Opdatti silvererts en loot
Dat lampkinne werpet deur die mijn
Een droef ende doodsch ghefloncker,
| |
| |
Terwijl een heldere morgenscijn
Opclaret sijns herten doncker.
Hi peinset aen 's meesters bloeiende kint,
Hi dencket dier kuusche maghet,
Di hi so tederlicke bemint,
Ende waer die clocke ter kercken luudt,
Dicht bider groene linde,
Daer biddet in ancxten die jonghe bruut
Dies duncket hem der aerde scoot
Verwandelt in bloemighe dreven,
Dies siethi met goud ende roosen root
Omgheven sijn jeughdich leven. -
Daer scieten op eens uten diepen grond
Der wateren woeste golven,
Die hebben dat blide herte terstond
Met al sine hope bedolven.
Wij gaan over tot No. II. Hier echter kunnen wij veel korter zijn: eensdeels zeker om de mindere berispelijkheid, maar anderdeels, helaas! ook om de meerdere magerheid van den inhoud. De godsdienstige gehalte is zuiver en gezond; maar luttel beduidend. Nagenoeg alles is ontleend - van 't meerendeel schreven we misschien beter, gecompileerd - uit de Kerkhistorie: ze is ook ónze lievelingsstudie, maar ze dreigt de theologische monomanie onzer dagen te worden - eene monomanie, die, gelijk hier, tot een gestadig en vervelend herkaauwen derzelfde overbekende gebeurtenissen aanleiding geeft. - Letterkundige waarde heeft het boekske in 't geheel niet: of ge moet een fatsoenlijken proza-stijl, gelijk ieder eenigzins geletterd mensch dien schrijft, voor eene groote verdienste willen uitbazuinen. Behalve een oud, zeer kreupel ‘Liedeken van weynken claes’, vindt ge er geene poëzij in dan een stukje van erica, dat niets om 't lijf heeft. Het eenige, ronduit gezegd, dat ons bijzonder geboeid heeft, was de opmerking van walter scott, waarin we een voldoend antwoord vonden op de klagten, door alberdingk thijm in zijnen Almanak (bl. 324 en volgg.) over de vroegere vervolging zijner geloofsgenooten hier te lande aangeheven: ‘Zoo iemand goed vindt een paar ponden buskruid in zijn zak te dragen, zal het mij,
| |
| |
zoo ik hem in mijn huis toelaat, toch wel vergund zijn hem eene plaats aan den haard te weigeren.’
Zoo staat dan de Protestantsche Almanak bij den Roomschen veelzins ten achter. Het verschijnsel is evenwel zeer natuurlijk; want terwijl Rome's aanhangers op de dungezaaide producten hunner pers hunne krachten gemakkelijk kunnen concentreren, moeten de Hervormden in hunne tallooze tijdschriften, almanakken, brochures, en boekwerken de hunne wel versnipperen. Het verschil werpt dus, wèl bezien, geen blaam op het Protestantisme, maar strekt het veel meer tot eere. Daarbij vergete men billijkheidshalve niet, dat de Protestantsche Volks-Almanak een lastigen concurrent heeft in den Evangelischen. Met dat al - het boekje verschijne geheel niet weder, of het verschijne beter.
De druk van beide Almanakken is goed; papier en omslag van den Roomschen zeer leelijk. De vier plaatjes van den Protestantschen kunnen ons evenmin behagen als de twee van den Roomschen: zwingli's portret gelijkt hoegenaamd niet, en is den man, dien 't voorstelt, onwaardig. De Kalender van No. II is Protestantsch, en dus doelmatig: die van No. I behelst - uit geforceerde vaderlandsliefde? - eene korte schets van Neêrlands heldendaden ter zee, hier een hors d'oeuvre. Omgekeerd is de correctie van No. I uitstekend; die van No. II daarentegen - 't spijt ons voor den Heer de zwaan - schandelijk slecht, vooral wat de spelling der eigennamen betreft. Alleen in het stuk: ‘Gods leiding met de Kerk Zijns Zoons’ teekenden wij aan: Silicien; tautus (tacitus); apollonius, thanaeus, nicolaas en corinthus (apollonius tyanaeus, nicolaus en cerinthus); diocletitianus, gulerius (diocletianus, galerius); Donatische en Aziaansche (Donatistische en Ariaansche); relequiën; gottfried von bouillon. En op bl. 92: Brexen en Tredent (Brixen en Trident, d.i. Trente); Marijland (Mailand, d.i. Milaan); Kastnitz (Kostnitz, d.i. Konstanz). Hier bespeurt ge duidelijk, dat ge eene vertaling uit het Hoogduitsch voor u hebt; en inderdaad, dit geheele opstel ‘Arnold van brescia’, is reeds vertolkt te vinden in de Keur van nuttige en aangename Mengelingen, 1824, bl. 239 en volgg. en 301 en volgg. Is dit met meer
het geval? Dan wordt het al zeer gemakkelijk, Almanakken zamen te stellen.
v.p.
|
|