| |
Korte mededeelingen.
Adviezen in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, door Mr. g. groen van prinsterer. Het verwondere niemand, dat, terwijl deze verzameling werkelijk allerbelangrijkst is, dit Tijdschrift daarvan onder de korte mededeelingen gewaagt. Nu de Heer thorbecke zijne Parlementaire Redevoeringen gegeven heeft, is het uiterst belangrijk, ook die van den Heer groen in goede orde bijeen te vinden in één boekdeel, dat zich aangenaam laat lezen. Beide uitgaven noemen wij zeer belangrijk, en vooral uit een wetenschappelijk oogpunt. Even als wij de nuttigheid van het vuur en water durven prijzen, hoewel beiden elkander moeijelijk verstaan, kunnen wij beide verzamelingen met roem vermelden, wanneer wij ons alleen op het standpunt der wetenschap plaatsen. Eene gezette beoordeeling zou eene discussie worden, even lang als die in de Kamers. Wij onthouden ons daarvan, omdat dit werk doelloos, en hier ongepast zou wezen; hoewel wij dan gaarne zouden aantoonen, dat de uitgave der Adviezen ons ten minste nog niet tot de Groeniaansche beginselen heeft overgehaald. Dit hooge woord moest er uit!
En nu neme men het mij niet euvel, dat ik over de Adviezen van groen zoo weinig zeg: dit is geene minachting voor den Schrijver en zijn werk; het is eene regtmatige vrees van anders te veel te zeggen, dat buiten de grenzen eener beoordeeling ligt.
| |
| |
Wil de Natie gemengde Scholen? Ja, antwoordt de Schrijver van deze brochure; ja, zegt groen van prinsterer in zijne Adviezen, waarvan het laatst uitgekomen gedeelte voor ons ligt. Wie het bekende pleit wil behandeld zien in den geest van hen die tegen de gemengde scholen zijn, grijpe naar het uitstekend boek van Mr. groen. Nergens zal hij een meer bevoegd advocaat voor zijne meening aantreffen. De brochure spreekt tot het volk, en wil dáár werken, om eene stelling door te drijven, welke wij door iemand als Mr. groen gaarne wetenschappelijk hooren verdedigen, doch tegen welker popularisering wij dadelijk protest aanteekenen. ‘Wij hopen echter dat de Kamer het met ons eens is, anders helpt uw protest niet veel,’ zeiden eenige vrienden, en ik zeî daar ‘Amen’ op.
De ontknooping is nabij, zegt eene brochure welke onlangs verscheen, en over het laatst gebeurde in de Kamers spreekt. Reeds vroeger zeiden wij daaromtrent onze meening. Wij blijven daarbij, en evenzeer bij den wensch, dat zulk eene vergadering eenig blijve in onze geschiedenis, die nog met schrik denkt aan de vergadering met onze Belgische naburen. Daarom zij dit boekske slechts genoemd, dat tijdelijk werken moest, en zoo wij hopen uitgewerkt heeft; hoewel de strekking er van loffelijk, de toon hier en daar wel wat hevig is.
No. 57 der Volksbibliotheek bevat de Staathuishoudkunde (bij weytingh en van der haart, 1856, in 8vo., f :-25). Den Heer Mr. e. van voorthuyzen was de bewerking opgedragen, en waar hij over de Économie Politique spreekt, is men zeker niet te vergeefs te luisteren. Het behoeft dan ook geen betoog, dat hier geen enkel onjuist denkbeeld gevonden wordt, en de Schrijver duidelijk en bondig de wetenschap aan oningewijden predikt. Of het echter, èn voor dit boekske, èn voor de andere stukjes in de Bibliotheek, niet wenschelijk ware, dat de schrijvers over wat meer papier mogten beschikken, is eene vraag die zeker door elk bevestigend zal beantwoord worden, die bedenkt, hoe moeijelijk het is, eene wetenschap te populariseren in zestien of twee-en-dertig bladzijden, met eene bepaalde Aufgabe geen drie-en-dertigste bladzijde te vullen.
Bij m. schooneveld en zoon, gaf een Nederlander eene Beschouwing van de Luxemburgsche Kwestie (in gr. 8vo., 48 bl., f :-45).
| |
| |
Gaarne vermelden wij dezen belangrijken arbeid, welke aan elk die de verhouding van Luxemburg met ons Vaderland en den Duitschen Bond, wil leeren kennen, aanbevolen mag worden, en een getrouw verhaal van het gebeurde in 1856 bevat, met eene pleitrede voor de Luxemburgsche regering, die wij echter betwijfelen dat algemeen goedkeuring erlangen zal.
Een ieder zijn eigen Advokaat, is een boekje dat zich verbeeldt het Wisselregt duidelijk te maken aan oningewijden, en dat reeds een tweeden druk beleefde. Bravo! Het is eene gewoonte de geleerdheid te verdunnen, en dan als een aangenaam glaasje water en melk aan een iegelijk te schenken. Wat moeten die arme magen verslapt raken! Zij die hunne gezondheid lief hebben wachten zich voor die Holloway-pillen en Revalenta in de wetenschap!
De oorsprong van Loevestein en Monnikenland, met geschiedkundige Aanteekeningen, door van dam van brakel, Dijkgraaf van den Bommelerwaard, beneden den Meidijk. Te Gorinchem, bij J. Noorduyn en Zoon. 1856. In gr. 8vo. 68 bl. en 3 kaarten. f 1-10. - Uit honderd-zeventien bronnen is deze zeer beknopte monographie zamengesteld, gelijk de geleerde Schrijver getuigt. Daarom moest de lectuur van zoo weinig bladzijden niet aangenaam worden, gelijk zij dan ook meest eene dorre opgave van namen behelzen. Drie kaartjes van Loevestein met zijne omstreken, in 1264, 1302 en 1855 bewijzen ons de groote veranderingen, welke de bodem en de stroomen van Nederland gedurende zes eeuwen in die oorden hebben ondergaan. Voor den beoefenaar der Vaderlandsche Geschiedenis is het werkje onmisbaar, en de bewoner der landstreek
‘Waar Maas en Waal te zamen vloeit’ -
zal er voorzeker volledig in verzameld vinden wat hem, buiten de ‘Geschiedkundige Aanteekeningen betrekkelijk het slot Loevestein, Gorinchem, 1840’, daaromtrent nog wetenswaardig voorkomt. De S. meldt in zijne Voorrede ook met eere een artikel uit ons Tijdschrift, 1854. Wederkeerig melden wij, dat, voor zoo ver wij weten, de S. de eerste is, die het charter van 1264 mededeelt, zijnde de giftbrief van Heer willem van Altena en zijne huisvrouw helswide aan de abdij van Villars.
Tollens wordt nog niet vergeten. Bij de drie stukjes die
| |
| |
wij aankondigden, voegen wij nog eene roepstem tot de Natie om bij te dragen tot het op te rigten monument, eenige dichtregelen van een Rijks-telegrafist, die de seraphs en wormen uit de Moderne Helicon herinneren, en eenige dito's van van zeggelen, die ook al een traan op tollens' graf plengt. Wij verwijzen naar ons vorig Nommer, en hopen hartelijk dat de zangwoede over tollens' dood nu eindelijk genezen zij. Pueri jam satis biberunt!
Speculeren is een tooverwoord ook in den boekhandel. Dit woord inspireerde ook zeker de Uitgevers bij het ondernemen van een Tijdschrift voor Rederijkers. De Rederijkers-manie moge alzoo nog één voordeel hebben, voor de Uitgevers, en als ook dit verloren gaat, dan... requiescant in pace! No. 1 van het Tijdschrift is zijn onderwerp waard. Wie ook daardoor geïnspireerd moet worden, mag zich wel eerst wat opwinden.
Als wij niet te bescheiden waren, hadden wij een groot deel van dit Nommer verzocht, om eene lange aankondiging te schrijven van het Driemaandelijksch Tijdschrift tot Nut en Oefening (te 's Gravenhage, bij Gebrs. belinfante, in kl. 8vo., f 1-25 per Jaargang), waarvan de eerste drie Jaargangen en het eerste Stuk van den vierden ons ter aankondiging zijn toegezonden. Maar wij hadden dan veel van het geduld der lezers moeten vergen, en eene beoordeeling van elk der stukjes hier voorkomende, ware onmogelijk, en het vermelden van slechts eenigen onregtvaardig. Daarom slechts een enkel woord. Het doel met de uitgifte van dit Tijdschrift beoogd, juichen wij toe, verspreiding van kennis en aankweeking van goeden smaak onder het volk: de uitvoering echter laat, onzes inziens, veel te wenschen over. Die lectuur eischt over het algemeen dubbele zorg bij den auteur en verzamelaar, en wij twijfelen of die zorg hier wel is aangewend. Ook op deze onderneming achten wij van toepassing wat vroeger over het Stuivers-Magazijn gezegd is (dat welligt met dit Tijdschrift vereenigd konde worden). Als gij voor ons volk schrijft, wees dan toch Hollandsch bij uitnemendheid!
De poëzij?... och, waarom scheept men ons met zoo veel gerijms op? Het regent verzen, 't is eene Egyptische plaag; maar de poëzij is een rara avis.
| |
| |
De Boekhandelaar l.f.j. hassels geeft eenen Almanak voor Rederijkers uit, onder Hoofd-Redactie van f.h. greb. Die Almanak, welke keurig is uitgegeven, bevat eerst, tot groote stichting der goe-gemeente, en tot opbouw onzer letterkunde, eene (onvolledige) naamlijst der leden van alle Kamers en Kamertjes in ons land. Daarna volgen twee proza-stukken: een over de Geschiedenis der Rederijkerskamers, zóó oppervlakkig en onvolledig als in den laatsten tijd daarover bijkans niet geschreven is, waarop eene Novelle volgt, die alles behalve natuurlijk is, en geschikt moet zijn om een Rederijker te releveren, terwijl zij een feit verhaalt dat een baker, of een nachtwacht evenzeer karakteriseren zou als een Rederijker. Eindelijk volgt de poëzij, en gaarne willen wij gelooven dat Rederijkers zullen opzwellen van genot als zij verzen hooren opsnijden als de Godverzaker, van p.a. van overeem; maar wij hebben slechts ééne bede (van den bergh en hofdijk uitgezonderd): dat gij u, Heeren Rederijkers! binnen de muren verkneukelt met uwe producten, maar er het publiek niet mede lastig valt, houdt het onder de roos, en dan... proficiat!
Wij voor ons zijn het met den Heer grietbergen in de Novelle volkomen eens! Van tol heeft ons niet overtuigd. Wij zien in het Rederijken geen nut hoegenaamd.
Daarmede is het oordeel ook uitgesproken over dit Jaarboekje. - En toch kan de Uitgever er goede zaken mede maken, als de Rederijkerswoede (die al mooi bedaart) niet spoedig offlciëel sterft. Dan zal er echter wel weêr wat anders zijn, dat de goe-gemeente gaarne ziet of gaarne doet, en dan komen er weêr andere Jaarboeken, alles tot bloei onzer letterkunde en tot aankweeking van degelijkheid en goeden smaak!
Bravo, kruseman! gij hebt weder eer van uwen Praktischen Volks-Almanak. De bijdragen zijn werkelijk van praktisch belang, en zóó duidelijk en onderhoudend geschreven, dat zij niet dan aangenaam onderhouden, en heldere begrippen kunnen achterlaten van hetgeen men onder het volk verspreiden wil. - Vreemd is echter het streven van den Heer van gelder, die het Burgerlijk Wetboek dramatiseren wil. Men begrijpt wat regt en romantiek beiden, van zulk eene wanhopige, aan krankzinnigheid grenzende poging te wachten hebben. De Redactie zal wijs doen zulke bijdragen in het vervolg te weren.
De Portefeuille van Grootvader sprankhorst, door c.e. van koetsveld. Te Schoonhoven, bij s.e. van nooten. - Onder de vaderlandsche letterkundigen die hun licht niet onder de korenmaat zetten, maar de gaven, hun door God geschonken, ten algemeenen nutte aanwenden, bekleedt de Heer van koetsveld eene eerste plaats. Ook ten behoeve van de Nederlandsche jeugd heeft hij met zijne talenten gewoekerd; en hebben volwassenen zijne Christelijke Novellen en andere werken gretig ontvangen, wij twijfelen niet of De Portefeuille van Grootvader sprankhorst zal door hen voor wie zij uitgegeven is, met dank- | |
| |
bare blijdschap ontvangen worden. Naar aanleiding van de platen, welke het boekje versieren, wordt aan de jeugdige lezers veel merkwaardigs medegedeeld over de bergen, de bosschen, het water en de velden, en hun ter afwisseling een viertal verhaaltjes geschonken. De gave, welke de Heer van koetsveld bezit, om hetgeen hij wil mededeelen duidelijk en helder voor te stellen, moet, als in al zijne geschriften, ook hier bewonderd worden. Hoe juist heeft hij den kinderlijken toon gevat, hoe veel wetenswaardigs wordt den kinderen medegedeeld, ofschoon niets hun begrip te boven gaat!
Als aangename en tevens degelijke lectuur voor knapen en meisjes van tien tot vijftien jaren bevelen wij dit uitmuntende boekje met aandrang aan. Voor het uitwendige is die zorg gedragen, welke wij van den smaakvollen Uitgever gewoon zijn.
I. Prenten-Album ontleend aan de Vaderlandsche Geschiedenis, met bijschriften door a.v.d. hoop, jr. 'szoon. No. 1-9. - II. De Bewoners van ons Vaderland, geschetst in platen, met bijschriften van denzelfden. - III. Hoe men zijn brood verdient. A B C, door denzelfden. - IV. De Dierenwereld, in rijmpjes, door denzelfden. 3e druk. - V. De Dierenvriend, in rijmpjes, door denzelfden. 3e druk. - VI. De Gelaarsde Kat, enz., door denzelfden. - De zes werkjes voor de jeugd, welke wij onder bovenstaande titels aankondigen, zijn de vruchten van een verbond dat de H.H. van der hoop en noothoven van goor gesloten hebben, om aan kinderen, die reeds eenige vorderingen in het lezen gemaakt hebben, een nuttig genoegen te verschaffen. Over het algemeen genomen, vinden wij dat die Heeren daarin goed geslaagd zijn. Het Prenten-Album willen wij echter niet in dien lof doen deelen; de prentjes zijn leelijk, en de rijmpjes te onbeteekenend; het boekje is geheel ongeschikt om kinderen zelfs het oppervlakkigste denkbeeld van onze Vaderl. Geschiedenis te doen krijgen. No. II is een aardig prentenboek; de bijschriften zijn kort en duidelijk, de uitvoering is allernetst. Hoe men zijn brood verdient, is eene aardige variatie op het thema a-b-boekjes. No. IV en V spannen echter van dit zestal de kroon; daarin is de kinderlijke toon uitmuntend gevat; beide werkjes verdienen ten volle de eer, die zij genieten, van ten derdenmale gedrukt te zijn.
De Gelaarsde Kat, het bekende, voor de jeugd zoo amusante sprookje, is door den Heer v.d. hoop niet ongeestig verteld, ofschoon wij aan Dr. heije's sprookjes de voorkeur geven.
Sprookjes en Vertellingen voor de lieve kleinen. Het Hoogduitsch van bechstein vrij gevolgd. Te Amsterdam, bij j.h. scheltema. f 1-40. - Bij het aankondigen van dit boekje voelt Ref. zich niet geroepen om zijn oordeel kenbaar te maken aangaande het al of niet verkieselijke van het sprookjes-genre voor de jeugd. Wie daarover iets vinden wil, zoeke in de Voorrede van Prof. geel's Onderzoek en Fantaisie.
Bechstein's Sprookjes en Vertellingen zijn niet beter en niet
| |
| |
slechter dan hetgeen men gewoon is onder zulk een titel te ontvangen. Zij zijn onderhoudend gesteld, en in goed Hollandsch overgebragt. Gaarne had Ref. echter gezien, dat de Vertaler nog eenige sprookjes had achterwege gelaten, onder anderen No. 3, 6 en 15, welke ligt aanleiding geven kunnen, dat de jeugdige lezers zich van hoogst belangrijke zaken zeer verkeerde begrippen vormen.
Het uitwendige van het boekje verdient geprezen te worden; druk en papier zijn uitmuntend; alleen de plaatjes konden Ref. niet bevallen; hij weet dat de lithographische pers van den Heer binger tot betere uitvoeringen in staat is.
I. De Nieuwe Asschepoester en het Glazen Muiltje. - II. Een nieuw Klein Duimpje en de Zevenmijls Laarzen. - III. Ko en de Wonderpit. Uit het Engelsch. Uitgaven van d. noothoven van goor, te Leiden. Met platen naar cruikshank. - Met genoegen kondigen wij de drie bovenstaande boekjes aan. De beide eersten zijn zeker allen bekend, en hebben zeker velen even als Ref. als kinderen verbazend geamuseerd. De goede hoedanigheden dezer beide sprookjes worden ook in het derde gevonden - alle drie zijn zij onderhoudend en volstrekt schadeloos. De sierlijke uitgaven, welke wij hier van deze boekjes aankondigen, zijn zonder twijfel den Uitgever een waarborg voor een ruim debiet.
I. De Aardbeziën en de Kleine Schoorsteenveger. Twee Verhalen van c. schmid. Tweede druk. Te Leiden, bij d. noothoven van goor. - II. Het Bloemkorfje. Een Verhaal van c. schmid. Derde druk. Te Leiden, bij denzelfden. - III. Bloesems, toegewijd aan den Bloeijenden Leeftijd. Gedichten voor de Jeugd, van c. schmid. Vertaald door w.n. peypers. Te Amsterdam, bij g.th. bom. - Van deze drie werkjes van den te regt gewaardeerden c. schmid behoeven de beide eerste geene aanprijzing, tenzij van wege het schoone gewaad, waarin de Uitgever ze gestoken heeft. Aan vele kinderen hebben beide boekjes aangename en nuttige oogenblikken geschonken; mogen nog vele jeugdige menschen door hunne ouders in de gelegenheid gesteld worden, om zich door het lezen van de Aardbeziën en van het Bloemkorfje te ontspannen; de vele lessen van wijsheid en aansporingen tot deugd, welke schmid op zoo eigenaardige wijze in zijne verhalen weet in te weven, zullen zonder twijfel haren zegenrijken invloed op de harten der jeugdige lezers niet missen.
Wat No. III der bovenstaande boekjes betreft, ofschoon wij de goede strekking, welke in deze gedichtjes heerscht, prijzen, hadden wij ze liever niet in onze taal overgebragt gezien. Dichterlijke verdiensten hebben wij in de Bloesems niet opgemerkt; gemoedelijke rijmpjes zijn het, en niets meer. De vertaling is niet onverdienstelijk. |
|