Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1857
(1857)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOns Vaderland. Historisch-Romantische Schetsen uit de Vaderlandsche Geschiedenis. Van de vroegste tijden tot op heden. Door G. Engelberts Gerrits, met medewerking van eenige Vaderlandsche Geleerden en Letterkundigen. Derde Deel. Met vignet. Te Amsterdam, bij Allart en van der Made. 1856. In gr. 8vo. 276. f :-30 per Aflev. van 48 bl.Onze aankondiging van de eerste twee Deelen heeft onze ingenomenheid met dit werk doen kennen. Voor beschaafde lezers achten wij de hier in een heerlijken stijl geleverde schetsen uitnemend geschikt, om hen op eene onderhoudende en aangename wijze tot eene nadere kennismaking met het op onzen bodem voorgevallene en met de zeden van het voorgeslacht te leiden, dan door middel der gewone Handboeken te verkrijgen is. In de voorstelling van al wat tot de huiselijke, maatschappelijke, godsdienstige en krijgsgebruiken der hier wonende en met hen in aanraking komende volken betrekking heeft, vertoont zich de meesterhand; voor afwisseling wordt gezorgd van woelige en woeste met stille en liefelijke tafereelen. Wij hebben echter ook onze meening niet verborgen, dat de Schrijvers niet altijd de eischen der historische kritiek gehuldigd, maar wel eens waarheid en verdichting, het onbetwistbare met het betwistbare vermengd hebben. De Heer g. engelberts gerrits heeft in de Voorrede voor dit en voor het Tweede Deel tegen onze aanmerkingen de pen opgevat, maar ons geenszins overtuigd, dat wij mis gehad hebben met te beweren, dat de ligging van Grinnes, Arenacum en Vada niet te bepalen, en hunne identiteit met Gorinchem, Aart en Wageningen niet bewezen is. De kaart van peutinger is ter beslissing onvoldoende. Hoe zal men zich op eene kaart verlaten, waarin op geographische lengte en breedte geen acht genomen is, die alleen de Maas en den middelsten Rijnkil heeft, zonder dat men er uit zien kan, dat de bewuste plaatsen op den linker- of regter-oever der Waal gelegen hebben! | |
[pagina 128]
| |
Het vinden van Romeinsche overblijfsels bewijst op zijn hoogst, dat de Romeinen daar geweest zijn; hunne munten en huisraad kunnen er zelfs door den handel geraakt zijn. De overeenkomst der plaatsbenamingen pleit zoo goed voor Rhenen als voor Gorinchem, voor Arnhem als voor Aart; terwijl men ook op grond van het doel dat civilis met zijn aanval zal gehad hebben, Grinnes tegenover Rossum, en Vada op de hoogte van Tiel gezocht heeft. - Welke zekerheid bestaat er voor de stichting van het Valkhof door julius caesar, daar het onzeker is, of deze Veldheer ooit een voet op den Noord-Nederlandschen grond gezet heeft? - Insgelijks moeten wij het betwijfelen, dat de verwantschap van Gallen en Germanen in afkomst en godsdienstleer zoodanig was, om wat van genen gezegd wordt, ook op dezen van toepassing te rekenen. Dat er tusschen beider zeden en instellingen nog al verschil bestond, leert ons caesar in het zesde Boek zijner Commentariën. - Van de aan nero ten laste gelegde brandstichting van Rome zegt tacitus: Forte an dolo Principis incertum; nam utrumque auctores prodidere. Intusschen, terwijl wij met vertrouwen de verzekering aannemen, dat men zich met naauwgezetheid zal trachten te hoeden tegen de minste inbreuk op de regten der Geschiedenis, willen wij onzen dank betuigen voor het genot dat ons ook de lezing van dit Deel verschaft heeft. Was de historische stof hier schraal - voor de tweede en derde eeuw vinden wij omtrent ons land slechts een paar wenken - de Schrijvers hebben met het weinige dat hun ter dienste stond, gewoekerd, en het ontbrekende uit hunne rijke verbeelding aangevuld, om te doen optreden den bekwamen, door Keizer adrianus vereerden, boogschutter, maar ook, gelijk velen zijner landgenooten, aan het dobbelspel verslaafden soranus, en den dapperen Saliër chariëtto in zijn strijd onder julianus, wien wij hier op Stichtschen bodem aantreffen, tegen de woeste Quaden en Chamaven, die van uit het Woud zonder Genade, tusschen Doesburg en Arnhem gesteld, de omliggende landstreek met schrik vervulden. Beurtelings bevinden wij ons aan den voet van Katwijks duinen, aan de boorden van de Maas en den Gelderschen IJssel, en in het grijze Trajectum, en worden de poorten van Forum Adriani, van het Duifhuis en van Wiltenburg ontsloten. De zinrijke Noordsche Godenleer | |
[pagina 129]
| |
wordt in hare betrekking tot de natuurverschijnselen en jaargetijden ontsluijerd; treffend is de mythe van den dood van baldur, den God des zomers, van de tranen door menschen en Goden over zijn verlies gestort, en van de blijdschap over zijn herleven. Met afschuw trekt men den voet terug uit hilgardis' tooverhol, en uit het geheimzinnige woud, waar romald als een zoenoffer van Germanië's beleedigde Goden verdween. Doch met vreugde vangt het oog de eerste stralen op van jezus' leer, door middel der Romeinsche legerbenden in den nacht des Heidendoms, welke dezen grond bedekte, verspreid, en juicht den voor Zijn naam door de hand der dienaren van den woesten wodan gevallene, in zijn onwankelbaar geloof bij het naderen van den martelaarsdood, toe. Ook de aanteekeningen hebben hare waarde. Men kan er uit zien, hoe vele onder ons in zwang zijnde gebruiken en woorden uit de grijze Oudheid dagteekenen: het schaatsenrijden der Batavieren op houten spanen en schieën, gelijk nu nog in het Noorden plaats heeft; de Paasch- en St. Jakobsvuren en de Meiboom; de verdeeling van den dag in schoven of schoften, elk van drie uren, onzen werk- en ambachtslieden wel bekend; het morganatisch huwelijk, of huwelijk met de linkerhand, van de morgengave die de bruid van haren bruidegom ontving; de afkomst van onzen Dingsdag (Dijnsof Dijsdag) van den God dijs of tijr, den God des oorlogs; van Vrijdag, vrijer en vrijster, van frei, den God der lente en zijne zuster freia; met de herkomst en verklaring van den Hartjes-, d.i. hertha's-dag, de dag van de verschijning hier beneden van hertha, de moeder der aarde, wanneer vrede en vreugde heerschte, die echter door een bedrijf van barbaarschheid besloten werd, en de latere in den Grafelijken tijd verbeterde viering van dien dag. De bladzijden volgende op de 176ste, zijn in het exemplaar dat wij ontvingen, geheel verkeerd ingenaaidGa naar voetnoot(*). |
|