hij in Friesland en de Groninger Ommelanden, ter voltooijing van den arbeid van bonifacius en willehald. Door zijn pogen werd de laatste slag aan het Heidendom op onzen bodem toegebragt, en mogt de Christelijke Kerk alhier als gevestigd beschouwd worden. Maar hiermede was ludger's ijver niet tevreden. Naar elders rigtten zich zijne blikken. Naar de woeste Noormannen verlangde hij te gaan. Maar karel de Groote had hem, op raad van alcuinus, tot Bisschop van Munster bestemd. Noode liet hij zich overhalen; hij beschouwde zich te gering voor die betrekking. Doch ze eenmaal aanvaard hebbende, kweet hij zich met zijnen gewonen lust, vooral in het stichten eener, naar de Utrechtsche ingerigte, school ter vorming van jonge geestelijken, wier leiding hij tot zijnen dood op zich nam. ‘Omringd van jongelingen uit de aanzienlijkste geslachten, die van alle zijden aan hem toevertrouwd werden, las hij hun dagelijks uit de Heilige Schrift voor, die hij niet slechts verklaarde om hunnen geest te verlichten, maar ook op hen toepaste om hun hart te vormen. En hij deed dat met zulk eene innigheid, met zulk een vuur en kracht, dat hij allen medesleepte, en voor de dienst van God en christus ontgloeide. Te meer, omdat hij door zijn eigen wandel het zegel op de waarheid zijner woorden drukte’ (bl. 52).
Zoo drong het Evangelie als een zuurdeeg door. De zegen dien onze voorouders uit Frankrijk en Engeland ontvangen hadden, werd door hen op hunne beurt aan Duitschlands Noord-Oostelijke bewoners gebragt. Dezelfde Friezen, welke zoo lang en hardnekkig tegen het Christendom gekampt hadden, stelden, eenmaal er voor gewonnen, er hunne eer in om het aan anderen bekend te maken. Wonderlijke kracht der waarheid aan de harten, ook van de meest bevooroordeelden! Opmerkelijk is het hier, volgens de overlevering, medegedeelde berigt van de aanleiding tot wittekind's bekeering. Ter bespieding van karel's leger in onkenbaar gewaad daar binnen geslopen, werd zijn hart door het gezigt van eene plegtige Godsdienst-oefening, met het Heilig Avondmaal besloten, zóó getroffen, dat hij na twee dagen terugkeerde om zich te laten doopen. Niet minder opmerkelijk is het in ons oog, de afstammelingen der radbouds als waardige opzieners op den Utrechtschen zetel te ontmoeten.