de waarheid dezer teekenen had vastgehouden, heeft een vernieuwd onderzoek hem tot ernstigen twijfel gebragt, dien hij aan het onpartijdig oordeel van deskundigen onderwerpt. Met een kritischen blik, die schier nergens zijne wedergâ vindt, doorloopt hij de verschillende verhalen, die daaromtrent in omloop zijn, vergelijkt ze met elkander, onderzoekt den grond waarop zij rusten, en brengt ze, eindelijk, allen terug tot ééne hoofdbron, namelijk zekeren hilias, die na den dood van franciscus aan het hoofd der Franciskaner-Orde stond. Het karakter van dezen hilias wordt nu in het licht gesteld, en blijkt zoo ongunstig te zijn, dat een vroom bedrog van dien man kan worden verwacht. Kortom, de twijfel van hase aan de waarheid van het wonder wordt tot groote waarschijnlijkheid. De kracht zijner argumenten kan alleen gevoeld worden door het lezen van zijn betoog, waartoe wij ieder uitnoodigen, die belang stelt in de geschiedenis der Kerk.
Den geest, waarin h. deze geheele zaak behandelt, kan men opmaken uit de woorden, die wij als het slot zijner beschouwing hier laten volgen:
‘De Roomsche Kerk zal geen feest afschaffen, hoe onwedersprekelijk men ook op historische gronden heeft bewezen, dat de zaak, die zij viert, nooit heeft bestaan. Intusschen zou die Kerk weldoen, en daarmede zeker in den geest van franciscus handelen, als zij bij de viering tot die wondteekenen terugging, waardoor de wereld is verlost geworden, en daarbij behoefde zij de toepassing niet uit te sluiten op de wondteekenen, die ieder trouw ridder van christus in den strijd met de wereld te verwachten heeft. Men heeft den Heilige van Assisi als den tweeden gekruiste vereerd, ongedachtig, dat tusschen het kruis op Golgotha en het visioen op den Alverno honderde gekruisten uit den heldentijd van het martelaarschap der kerk staan, met de zedelijke grootheid en den bitteren ernst der werkelijkheid. Nogtans zou franciscus als de groote Apostel van zichzelven hebben kunnen getuigen: “Ik draag de lidteekenen des Heeren jezus in mijn ligchaam”, en niet zonder grond heeft de bul, die hem heilig verklaarde, het woord op hem toegepast: “Leef ik, zoo leef ik niet, maar christus leeft in mij”. Daarom heeft Hij ook voortgeleefd, niet als een droomgezigt in het grafgewelf, maar in de levende werkzaamheid zijner kinderen, zoo lang zij zelven arm, maar rijk aan