in 1844, leidde, en waartoe zij op den 11den October velen uitnoodigde, is in vele tijdschriften bij herhaling gesproken. Dit voorbeeld wensch ik niet te volgen, want ik acht het ten hoogte onkiesch, het intra parietes gebeurde aan eene kritiek in tijdschriften te onderwerpen. Wat door den druk tot ons komt, is publiek domein, en daarover staat het oordeel vrij, hetzij men het eerelover wil vereeren, hetzij men den staf over het werk wilde breken; maar waar zou het heen als wij het onder de roos gebeurde ook nog publiek moesten beoordeelen? Eenvoudig daarheen, dat elk tijdschrift eene physiologie werd!
Alleen dus over de rede van Mr. i. da costa! - Hij was de man bij uitnemendheid voor die taak, niet alleen omdat, zoo als wijttenbach het uitdrukt, een groot man slechts geprezen kan worden door een groot man, maar omdat hij daarenboven de eenige welligt is, die zich nog in bilderdijk beweegt, en voor wien de groote Dichter een leermeester, neen - (zoo als hij zelf zegt) een liefhebbend vader was. - Er was hier alleen sprake van bilderdijk den letterkundige, en in die hoedanigheid kan ons geen lof te groot, geen toon te verheven zijn, tot de eer des Dichters aangeheven. Van daar dat wij Mr. da costa met zoo groot genoegen hoorden en nu weder lazen.
Want, hoe heeft hij, de zoon des Oostens, zich van zijne taak gekweten? van de zoo moeijelijke taak van lofredenaar? Het pectus est quod disertos facit, spreekt uit elk woord, en alleen dit kan den lofredenaar doen slagen, wiens taak anders, òf in laffe vleijerij, òf in zoutelooze, middelmatige biographie ontaardt. Da costa koos zich een standpunt dat hem beide klippen ontzeilen deed. Onder de mannen van naam ontmoet men vele sterren, en het was den Redenaar altijd een hatelijke lof, indien hij een groot man hoorde prijzen ten koste van andere mannen van naam; daarom vindt men hier erkenning van verdiensten van anderen, naast de hulde aan bilderdijk gebragt. - Na een korten, maar belangrijken blik op 's Dichters leven gevestigd te hebben, welk gedeelte der Redevoering weder overvloeit van krachtige en geestige wendingen, doet de Redenaar ons zijn leermeester kennen, door hem met vondel, göthe en shakespeare te vergelijken. Die vergelijkingen zijn meesterlijk, en hetgeen veel zegt, naast die