Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1857
(1857)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
aan een pseudoniem te denken; dus misschien eenig onbekend Philoloog. Maar wij hebben over het boek, niet over den S. te spreken. Het Eerste Deel van deze Grammatica heb ik niet gezien, en ik bepaal mij bij dit Tweede, dat mij alleen is toegezonden. Was er behoefte in ons land aan zulk eene Grammatica? Neen! Het is zoo, kapeyne is oud geworden, en fortman nooit volgroeid, terwijl enger wat kort is uitgevallen. Maar Duitschland had overvloed van werklieden in dit vak, en zij zijn over de grenzen gekomen, na behoorlijk in Hollandsch gewaad gedoscht te zijn. Wanneer iemand lust gevoelt, om eene Grammatica zamen te stellen, ten einde aan zijne grammaticale studiën duur en degelijkheid bij te zetten, - dat staat hem vrij. Ik kan mij ook begrijpen, dat de lust zoo iemand dan bekruipt, om dat liefhebberijwerk aan de wereld te toonen; maar dat is eene verzoeking, waarvoor men niet te spoedig moet bezwijken. Maar laat ons zien, wat nieuws ons hier geboden wordt. Reeds tegen den vorm hebben wij vooral deze aanmerkingen. Het is eene pygmaeën- en reuzen-onderneming te gelijk, of liever eene onnoodige onmogelijkheid, om de gebruikelijke technische benamingen door Hollandsche te vervangen. ‘Overgankelijk’ (transitief), ‘verzamelende zin of aanhaling’ (= attractie, n.b.), ‘omgebogen toonteeken’ (accentus circumflexus), ‘op elkander antwoordende betrekkelijke bijvoegelijke naamwoorden’ (zegge: pronomina correlativa), zijn vertalingen die de zaak niet duidelijker maken. Zij doen mij denken aan de poging, waarvan ik eens las of hoorde, om de militaire benamingen te nationaliseren, waardoor de majoor van een bataillon in de rapporten voorkwam als ‘de grootere van een gevechtje’, en de corporaal der compagnie als ‘de ligchamelijke van het gezelschap’, of een hussarenregement als ‘een overtrekselmannenbestuur’. Ten andere, waarom de eenmaal aangenomene, zeer goede gewoonte verlaten, om de aangehaalde voorbeelden met den naam van den schrijver, waaraan zc ontleend zijn, te legaliseren? Waarom bij elk voorbeeld eene vertaling gevoegd? - Misschien ten dienste van eerstbeginnenden, niet waar? Maar voor dezen is het boek toch niet geschikt, en vooral verkeerde vertalingen zijn voor hen niet nuttig. En reeds in de eerste | |
[pagina 18]
| |
17 bladzijden treffen wij die aan, op bl. 10, 11, 13, 14 en 17. Vooral valt dadelijk in het oog de vreemde hoofdverdeeling. In plaats van de gebruikelijke indeeling, die achtereenvolgens spreekt van het Artikel, Pronomen, Nomen en Verbum, en de verschillende verbindingen, waarin die voorkomen, om met eenige opmerkingen over Partikelen en andere constructies te besluiten, waarvoor men tot nog toe geene betere plaats vond, - heeft de S. iets nieuws. Hij verdeelt zijne Syntaxis in twee Afdeelingen, of ‘Boeken’, waarvan het eerste de ‘Algemeene woordvoeging’ behelst, ‘voor zoo verre zij met andere, en dus ook met onze taal overeenkomt’, en het tweede de ‘Bijzondere, voor zoo verre zij op de Grieksche taal alleen toepasselijk is’. Die inval is niet gelukkig. Al is het waar, dat de gewone indeeling nog zeer gebrekkig is, en te weinig de grammaticale stof naar een leidend systeem behandelt, - zijn systeem is nog minder systematisch. Wat beteekent toch dat eerste Boek? Voorzeker, de S. heeft zich geene juiste rekenschap gegeven van wat hij er mede bedoelde. Op bl. 1 heet het, dat die woordvoeging algemeen is, ‘voor zoo verre zij met andere talen overeenkomt’. Daarop afgaande zou men eene algemeen linguistische behandeling der Syntaxis verwachten. Maar, neen! Al zeer spoedig worden juist de eigenaardigheden der Grieksche taal aangewezen, zonder dat ze uit linguistische hoofdstellingen worden afgeleid. Bij nader toezien blijkt het, dat dit geheele boek niet veel anders is, dan eene behandeling van een deel der grammaticale stof, waarbij de logische, in plaats van de grammaticale, analyse tot leiddraad genomen wordt. Maar ook dit, hoe gebrekkig en inconsequent wordt het gedaan! Het begint goed. Eerst wordt, ofschoon kort, uiteengezet, wat een voorstel, een onderwerp, en eene koppeling is. Maar in Hoofdst. II wordt dat systeem van behandeling eigenlijk al weder verlaten. Wat daar van de verschillende casus gezegd wordt, wordt niet uit dat eenmaal aangenomen standpunt beschouwd, en is bovendien uiterst gebrekkig en antigrammaticaal. Gelukkig komt de S. later, en wat beter, op die casus terug. - Wat we verder over ‘de verbinding der voorstellen’ lezen, waar de voegwoorden behandeld worden, is | |
[pagina 19]
| |
zoo slecht niet, maar het meeste daarvan behoort in het IIe Boek te huis. Zoo ook veel van wat over den Inf. en de Pronomina relativa (ik kan zijne lange Hollandsche namen niet overnemen) gezegd wordt. Kortom, dat eerste Boek hinkt jammerlijk op twee, ja, drie gedachten. Het is iets anders, dan het belooft te zijn, en dat andere is het ook niet goed. Bovendien, het is, òf overbodig, òf de geheele Grammatica had op die leest geschoeid moeten zijn, wat juist niet beter, maar toch meer consequent geweest ware. Maar nu het tweede Boek. Gelukkig laboreert de hoofdindeeling niet zoo zwaar aan die vreemde genialiteit, maar is nagenoeg de gewone. Het eerste Hoofdstuk handelt over het lidwoord; maar hoe mager is die uiteenzetting van het verschil tusschen het bepalend lidwoord, en de weglating van het lidwoord (het onbep. lidw. der nieuwere talen). Het wordt eigenlijk in 4½ regel afgedaan, want het overige dier § spreekt over het Pron. Indef. τὶς. Achteraan vinden wij met cursieve letters gedrukt een ‘Regel’, als resultaat waarschijnlijk of zamenvatting van het besprokene, iets wat voor een leerboek wel goed zou kunnen zijn. Maar, omdat het besprokene zoo kort is, wordt die regel niet anders dan hetzelfde met eenigzins andere woorden. En daarom zullen wij het den S. maar niet ten kwade duiden, dat hij vergeet, om dit in het vervolg vol te houden. Wat in § 2 van de Eigennamen met of zonder artikel staat, laat alles aan de willekeur over, waarover elke andere goede Grammatica ons beter kan inlichten. Wanneer men eens even inziet, hoe, b.v., buttman over het Artikel begint te spreken, hoe duidelijk springt dan caro's gebrek aan precisie en systematische rangschikking in het oog. De eerste handelt in zijne eerste § alleen over die gevallen, waarin het gebruik van het Grieksche Art. van dat der nieuwere talen verschilt. Caro brengt maar wat gevallen en voorbeelden bij elkaâr, maar waarom juist deze, en geene andere, dat weet men niet. Ook hij laat telkens op eenige stelling zoogenaamde aanmerkingen volgen; maar die hebben dan op de stelling dikwijls weinig of geene betrekking. § 7, die enkele gevallen opnoemt, waar het Art. op de beteekenis van sommige woorden invloed oefent, neemt de taak des Lexicons op zich, of ook wel eene overbodige taak, als | |
[pagina 20]
| |
daar, b.v., staat, dat ε᾽ίκοσι νῆες beteekent ‘twintig schepen’, en αἱ ε᾽ίκ. ν. ‘het twintigtal schepen (waarvan reeds gesproken is)’ = de 20 schepen. Ook vindt αὐτὸς hier eene plaats, en worden er verschillende beteekenissen van opgenoemd, waarop het lidw. toch zeker geen invloed oefent. Wanneer ik alzoo verder mijne lezers bij de wandeling door dit boek wilde medenemen, zouden wij overal op hetzelfde gebrek aan systematische behandeling, en allerlei onhandige uitdrukkingen stuiten. Wat de S. zegt, is meestal wel waar; maar hij stelt dikwijls als regel, wat een afzonderlijk geval is, en omgekeerd; hij speelt met de woorden somtijds, dikwijls, meestal, als of zij elkanders beteekenis konden overnemen; en vooral de facta, die hij bespreekt, worden te weinig in verband gebragt met het verschijnsel, waartoe zij behooren, te weinig genetisch verklaard. - Ook ware het niet moeijelijk, een vrij aanzienlijk getal volzinnen aan te halen, die letterlijk niet te begrijpen zijn. Overigens schijnt caro een vurig aanhanger van het oude systeem, om alle casus, die in sommige gevallen der Gr. taal eigen zijn, als Genitivus Abs., Gen., Dat. en Acc. na sommige verba, Acc. Graecus, en dergelijke, uit het een of ander voorzetsel te verklaren, wat er onder verstaan moet worden. Met dat ‘er onder verstaan’ werkt hij veel, voorwaar eene weinig psychologische wijze van verklaren. Kleine onnaauwkeurigheden zijn overvloedig; groote echter - als, b.v., bl. 75, waar aan den Acc. en Gen., na de verba van beschuldigen, juist omgekeerde rollen worden toegeschreven - zijn niet zoo veelvuldig. - Mij dunkt, het is niet noodig dit alles met vele voorbeelden te staven. Wij schrijven niet voor mannen van het vak alleen, en bovendien elk Philoloog, die het boek gebruikt of inziet, zal met ons oordeel instemmen. Een vriend schreef mij aangaande deze Grammatica: ‘Het boek is vreemd, ofschoon er weinig bepaalde dwaasheden in voorkomen.’ Nu, ja! die lof komt aan het boek toe. Mais, ce n'est pas jurer gros! - Doch wij willen volgaarne den S. dezen lof geven, dat vele goede en aardige opmerkingen onze aandacht troffen. Als zoodanig noemen wij de opmerking over ἢ, bl. 11, de behandeling van Hoofdst. IV, over de ‘trappen van beteekenis of vergelijking’, waar zeer goed bij elkander wordt behandeld, wat in andere Grammatica's verspreid gevonden wordt; - ook Hoofdst. V bevat goede deelen; | |
[pagina 21]
| |
en, in de Aanhangsels is dat over den Acc. een goed overzigt van dit onderwerp. Over het algemeen echter staan ze te veel op zich-zelf, en zijn meer losse opmerkingen, dan verklaringen. De S. schijnt iemand te zijn, die wel taalstudie, maar misschien minder taalbegrip heeft, en de leerling zal er wel Grieksch, maar minder de Grieksche taal uit leeren. Het geheel maakt op mij den indruk, als of een middelmatig leerling, van een goeden meester, hetgeen hij van hem op papier, of in het geheugen bewaard had, door deze Grammatica aan den man had willen brengen. - Of hij heeft langen tijd losse taalkundige opmerkingen gemaakt, op zichzelve soms wel aardig, en meende goed te doen, als hij daarvan eene Grammatica zamenstelde, vergetende, dat bij eene Grammatica het juist op verklaring en systematische ordening van de verschillende feiten aankomt. Ik zal maar niets raden aangaande het al of niet koopen van dit boek. Men koopt zelden eene Grammatica zonder den raad van een Philoloog, en in de philologische wereld, vrees ik, zal caro geen grooten opgang maken. d - d. |
|