Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1853
(1853)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
Mengelwerk.Romeo en Julia.Ga naar voetnoot(*)
| |
[pagina 94]
| |
Wanneer wij het nieuwere - het romantische drama - van naderbij bezien, dan bespeuren wij al spoedig, dat de zamenstellende elementen geheel andere zijn, dan die welke zich in het klassieke drama vertoonen. Bij de Grieksche treurspeldichters treedt de liefde geheel op den achtergrond, terwijl zij het voornaamste bestanddeel van óns drama uitmaakt. Aeschylus kende zelfs de liefde niet als een onderwerp zijner scheppingen, en in een der blijspelen van aristophanes beroemt die vorst der oude treurspeldichters er zich op: nooit de liefde eener vrouw te hebben bezongen.Ga naar voetnoot(*) Liefde was in de schatting der Ouden een gevoel, het drama en de dichtkunst onwaardig. Zij kennen haar dan ook niet als hartstogt: bij hen is zij een spel van het blinde noodlot, en wanneer wij in de Antigone van sophocles naar de zangen luisteren van het choor, zullen wij alras ontwaren, hoe daar de magt der liefde, als een noodlottige kracht, met een zekeren angst, wordt voorgesteld: ‘Liefde, onverwinnelijke liefde, gij overheert de magtigen en rust op de donzen wangen der jeugdige maagd; gij heerscht op de zeeën en in de hutten der herders: niemand, noch van de onsterfelijke goden, noch van de brooze menschen, ontkomt uwe schichten. Den waanzin ten prooi is hij, dien gij beheerscht. Gij zaait tweedragt in het huisgezin: alles buigt voor de aanlokselen eener jeugdige maagd....Venus, de onoverwinnelijke godin, drijft een wreed spel met ons.’ Vergunt mij, deze enkele opmerking op den voorgrond te stellen, zonder in een onderzoek te treden, dat ter dezer plaatse onmogelijk zoude zijn, naar de redenen van het verschil in aanleg en in onderwerp van het oude en nieuwe drama. Die enkele aanmerking diende slechts om de keuze te regtvaardigen van het onderwerp, waarvoor ik in dit uur uwe vereerende aandacht wenschte in te roepen. Ik wilde u in groote trekken een drama schetsen, dat in de laatste tijden voor de volmaakte voorstelling der menschelijke liefde gehouden is, en als zoodanig als vertegenwoordiger van het nieuwe drama kan worden aangemerkt: een drama, te merkwaardiger, omdat het dagteekent van den tijd, toen het Romantisch treurspel in Europa begon op te komen, ik bedoel de Romeo en Julia van shakespeare. | |
[pagina 95]
| |
Het is moeijelijk in de stukken van shakespeare schoonheden in den vorm aan te wijzen: wie ze versplintert, vernietigt ze tevens: en wie niet van zelf, als onbewust, van die bekoorlijkheden getroffen wordt, bij dezen zal eene breedvoerige opheldering weinig of niets baten. Overal is die dichter zoo vreemd: over zijne créatiën ligt iets buitengewoons, iets eigenaardigs en vooral is in dit stuk iets zoo geheel bijzonders, dat het verstand als onwillekeurig zich opgewekt voelt om de toestanden te analyséren en zich rekenschap te geven van alles, al verdwijnt daardoor ook de dichterlijke betoovering, die over dit treurspel voornamelijk schijnt te zijn heengegleden. Shakespeare, op de grenzen van het romantische tijdperk, in de middeleeuwen voorbereid, maar niet ontwikkeld, had een gansch nieuwe opvatting en geheel hem eigenaardige rigting. Hij versmaadde wel niet geheel de modellen der oudheid: maar deze leverden hem in den regel slechts de stoffaadje (als ik mij zoo mag uitdrukken) zijner stukken. Vorm en hoofdinhoud waren nieuw bij hem: frisch en jeugdig traden zijne créatiën uit zijn scheppend hoofd te voorschijn, nieuw als de denkbeelden van een herschapen wereld, die eenmaal trotsch op hem zou zijn. Bij hem stroomde een onophoudelijke bron van gedachten, en in dien geweldigen stroom werd alles medegesleept, zelfs het zwakkere en onbeproefde, dat geen tegenstand bood. Hij teekende hartstogten - maar zij waren dikwijls slechts aan zijn persoon verbonden, zij waren juist voor den toestand, waarin zijn persoon was geplaatst. Zijne helden leefden niet in de geheele wereld: zijne beelden gaven dikwijls niet den regel, maar de uitzondering terug. Hoe vaak heeft men zich niet gepijnigd om shakespeares model te vinden! Men begreep niet, dat de dichter een ideaal had gevonden in zijn grootsche verbeelding, en dat voor hem eene andere stem had gefluisterd, die voor de ingewijden alleen hoorbaar is. Men zocht te vergeefs naar het concrete - men wilde zijne personen zien met de oogen, hen aanroeren met de handen. Maar voor wien de stem des harten en de kracht der verbeelding zweeg, voor hem was shakespeare gesloten en wel voor altijd. Vandaar dat hij zoo dikwijls miskend werd, omdat men hem niet begreep: want shakespeare is de dichter voor den denker, zoo als molière die voor het volk | |
[pagina 96]
| |
is. Welligt zal in den loop mijner rede deze opmerking bewaarheid worden. Wanneer wij, terugkeerende tot onze stoffe, het onderwerp van Romeo en Julia beschouwen, dan zullen wij zien, dat shakespeare de eerste was, die het inkleedde in den dramatischen vorm, maar dat hij een reeds lang te voren bestaande vertelling, naar zijn genie en zijne inspiratie veranderd en gewijzigd, heeft gebruikt. De vinding van het onderwerp van Romeo en Julia wordt in het algemeen toegeschreven aan luigi di porto, die in 1535 eene novelle dichtte: la Giulietta genaamd. Dr porto schijnt echter reeds een verhaal van massuccio, dat van 1470 dagteekent, bij zijn novelle tot grondslag te hebben gelegd. Hetzelfde onderwerp werd in eenen anderen vorm behandeld door bandello, aan wien de Engelsche dichter arthur brooke de stof ontleende voor eene dichterlijke vertelling: Romeus and Juliet getiteld, welke in 1562 voor het eerst verscheen en in 1587 herdrukt werd. Het was eene navolging van de Italiaansche novellen in berijmde Alexandrijnen, opgesmukt en overladen, en overvloeijende van redekunstige figuren, tegenstellingen, als anderzins. Maar brooke heeft tevens - naar het oordeel van een der nieuwste schrijvers over shakespeare - die stoffe van de oppervlakkige redeneerkunst der zuidelijke volken, overgebragt tot de diepte van het gevoel van het noorden, en haar het karakter der Italiaansche bevalligheid ontrukkende, in het Germaansche gemoed vol van de woelingen der hartstogten overgestort. Ziedaar dan de onmiddellijke bron, waaraan shakespeare zijn treurspel schijnt ontleend te hebben. De geschiedenis is het verhaal van de twee uiterste, de twee verst verwijderde hartstogten - haat en liefde, en te midden van al de woelingen, van al de verschrikkingen, die uit het kooken dier vreeselijke en tegen elkander inwerkende neigingen en begeerten en driften ontstaan, treedt een bejaarde priester op, wien ouderdom, ingetogenheid en rijpe ondervinding voor de jeugdige opwellingen en opbruischingen des gemoeds onvatbaar maken. Hij is het juiste midden, en even als het choor in de treurspelen der Grieken de geleidende gedachte aangeeft, die zich door het stuk heen beweegt, zoo ook toont u broeder | |
[pagina 97]
| |
lorenzo de zuivere denkbeelden des dichters, die hem bij het scheppen van dit meesterstuk bezielden. Het onderwerp nu van het treurspel is op verschillende wijzen, in verschillende vormen voorgesteld en verhaald. Wie kent niet de vijandschap dier beide Veronesche familiën, montecchi en capuletti, een vijandschap, onverzoenbaar, onuitwischbaar, die zich voortplantte, niet alleen op de afstammelingen dier beide stamhuizen, maar zelfs op hunne dienaren en onderhoorigen; die dagelijks bloed deed stroomen in de straten van Verona, wanneer men elkander ontmoette, en die door de strengste bevelen en de afdoendste maatregelen niet kon beteugeld worden. Romeo is de zoon van montecchi: een jong, gevoelvol edelman, met de edelste beginselen doordrongen en van de reinste gevoelens bezield. Romeo is ongelukkig en somber; want hij bemint eene jonge Veronesche schoone, maar zonder hoop, zonder weder bemind te worden. Vandaar dat hij de eenzaamheid zoekt, zijne vrienden ontvlugt, zich zelfs van zijne ouders verwijderd houdt. Om deze te bevredigen neemt benvolio, zijn neef en vriend op zich, hem te onderhouden over de oorzaak zijner smart. Weldra ontdekt hij, dat de koelheid van rosalinde jegens romeo de reden van diens zwaarmoedigheid is. ‘Arme romeo!’ - zoo zegt hij - ‘vergelijk eens de schoone, die gij aanbidt om hare schoonheid met anderen en gij zult zien, hoe er zijn, die verreweg boven haar in bevalligheid en bekoorlijkheid uitmunten.’ - En tot het bewerkstelligen van die vergelijking zal weldra de gelegenheid geboren worden. Hun gemeenschappelijke vijand capuletti zal een gemaskerd bal geven, en door hunne maskers beveiligd en onkenbaar zullen zij, romeo en zijn neef, zich te midden der genoodigden begeven. ‘Bij dat feest der capuletti's’ - zegt benvolio - ‘treft gij de schoone rosalinde aan, die gij zoo bemint, met al de bewonderde schoonheden van Verona: ga er heen en vergelijk met onbevooroordeeld oog haar gelaat met een, dat ik u toonen zal, en zij die gij thans een zwaan waant zal een raaf worden.’ Aan dit zonderlinge plan wordt gevolg gegeven. Romeo begeeft zich naar het feest der capuletti's. Van dat oogenblik ontwikkelt zich de intrigue van het drama: hier is het begin van opregte, hemelsche liefde en van folterend zielelijden. | |
[pagina 98]
| |
Eene vijftienjarige maagd vertoont zich in de zaal en is eenige schreden van hem verwijderd. Reeds bij haar aanblik is hij in gepeins verzonken. ‘Een schoonheid te volmaakt voor de aarde’ - roept hij in geestdrift uit - ‘een sneeuwwitte duive te midden eener ravenvlugt. Nog nimmer vóór dezen avond zag ik zulk eene schoonheid!’ - Hij wil haar spreken, hare hand drukken, die kussen!.... Hij nadert haar en vat hare hand. In geestige beeldspraak beschrijft hij het geluk daarop een kus te mogen drukken. Bevredigd en aandachtig luistert de maagd en antwoordt met geestige waardigheid. Aan het gevoel van schoonheid in beiden paart zich onmiddellijk de diepe indruk hunner reinheid en onverdorvenheid: een zedelijke indruk die wij bij eene eerste ontmoeting met menschen dikwijls het best en het zekerst ontvangen. Een schoon en zielvol jongeling tegenover eene bekoorlijke maagd, die zijne geestige woorden gretig opvangt, rein van hart, vrij van haat....Is het wonder dat julia hare oude min roept en na haar eenige onverschillige personen te hebben aangewezen, haar vraagt: ‘wie de jongman is, die zich van haar zoo even verwijderd had?’ - En het koele antwoord luidt (want romeo was op het bal herkend): ‘zijn naam is romeo: hij is een montecchi, de eenige zoon van uwen grootsten vijand!’ - Helaas, de dochter der capuletti's beminde met een eerste liefde den zoon des vijands van haar stamhuis: en romeo beminde haar, de dochter van den man, door zijnen vader en al de zijnen gehaat en gevloekt. Met echt zuidelijke geestdrift dwaalt romeo nog in vervoering in de tuinen van het paleis der capuletti's om. Daar verschijnt plotseling julia op het balkon van haar slaapvertrek en zucht te midden van de nachtelijke stilte, die haar omringt. Zij weet niet dat romeo in hare nabijheid is, haar bespiedt, haar beluistert: ‘O romeo! romeo!’ - fluistert zij - ‘waarom heet gij romeo? Verloochen uw vader en uw naam: of, als gij dat niet wilt, zweer mij dan liefde, en ik zal niet langer eene capuletti zijn. Romeo, verwerp uw naam: en in plaats van dien naam ontvangt gij mij!’ - En romeo antwoordt haar: ‘Ik houd u bij uw woord: noem mij slechts liefde en ik ben herboren: van dit oogenblik af aan ben ik romeo niet meer!’ - Haar geheim is ontdekt. Gelukkige en diep rampzalige gelieven uw hart ontgloeide in edele gevoe- | |
[pagina 99]
| |
lens te midden van onbluschbaren haat! Hoe kunt gij hopen eens te zamen gelukkig te zijn? Een huwelijk in het geheim: broeder lorenzo, een priester, vriend van beiden, zal hen voor leven en dood vereenigen. Zijne enge cel hoort hunne heilige geloften, hunne eeden van onverbreekbare liefde en huwelijkstrouw. Zoo zijn zij dan voor een oogenblik gelukkig. Ach, weldra zal die heldere zon verduisterd worden, de wolken zich dikker en dikker zamenpakken, totdat eindelijk het bliksemvuur zal nederschieten, dat met zijn schok alles neêrstort en verplettert. Bij eene ontmoeting in de straten van Verona heeft een bloedig treffen plaats tusschen de twee vijandelijke huizen. Romeo's vriend mercutio wordt door den woedenden en onverzoenlijken tebaldo neêrgeveld, die daarna op romeo aanvalt. Tebaldo sneuvelt, door romeo doodelijk getroffen. De vorst zelf snelt toe en velt over romeo - het vreeselijkste vonnis, dat hem treffen konde, een vonnis, dat hem van julia scheidt - het vonnis der verbanning. Slechts nog één enkelen, spoedig vervlogenen nacht mogen de beide echtgenooten heimelijk het geluk van elkanders bijzijn smaken. Weldra breekt de dag aan, en hoewel julia beweert dat zij slechts de zoete minnezangen van de nachtegaal hoort, zoo is het echter reeds de stem van den leeuwerik, die den ontwakenden dag begroet. ‘Vaarwel, vaarwel, nog één kus en ik ga.’ Met deze woorden ontrukt zich romeo aan de armen zijner gade en julia roept hem na: ‘Zijt gij vertrokken? mijn geliefde, mijn heer, mijn vriend! ik moet van u hooren, iederen dag in het uur: want in een minuut zijn thans voor mij vele dagen: o, zoo rekenende zal ik ver in jaren gevorderd zijn, eer ik mijn romeo terugbekom.’ Nog naauwelijks is romeo vertrokken of julia's moeder betreedt haar vertrek. De jeugdige en schoone paris heeft haar hand gevraagd en binnen weinige dagen moet zij hem huwen: zoo luidt het bevel harer ouders. Te vergeefs verzet zij zich tegen dien wil, die haar aan den afgrond brengt. De oude capuletti is buiten zich-zelven van toorn als hij hare weigering verneemt. Als zij paris niet huwt, verstoot hij haar, al moest zij van gebrek in de straten van Verona omkomen. Er is nog slechts één hoop: broeder lorenzo, die haar ge- | |
[pagina 100]
| |
heim kent, en hare opregte liefde voor romeo. Zij begeeft zich naar zijn cel en eindelijk vreezende voor een zelfmoord, waarmede julia hem bedreigt, vindt hij een middel, dat haar aan het dreigende gevaar ontrukt. ‘Zorg’ - zegt hij - ‘dat gij morgen nacht alleen slaapt, laat niet uwe min met u in uw vertrek te ruste gaan: als gij te bed zijt, neemt gij dit fleschje en drinkt het vocht, daarin bevat: door al uwe aderen zal de koude loopen, die iederen levensgeest zal aantasten: uw pols zal ophouden te slaan: geen warmte, geen ademhaling zal aantoonen, dat gij leeft. - Als de bruidegom u zal wachten, zult gij dood zijn. Daarna (zoo als de gewoonte in ons land is) zult gij in uw pronkgewaad op een onoverdekte baar naar dien ouden grafkelder gedragen worden, waar al de capuletti's begraven liggen. In dien tusschentijd zal ik romeo van al het voorgevallene onderrigten: hij en ik zullen uw ontwaken afwachten en in dienzelfden nacht zal romeo u medevoeren naar Mantua.’.... Ziedaar lorenzo's raad, dien julia zal volvoeren. Julia tegenover den dood, levend in den grafkelder harer vaderen. Als het oogenblik genaakt, waarin zij het bedwelmende vocht zal drinken, siddert zij voor de gevaren en de verschrikkingen, die haar wachten: zij denkt met angst aan die sombere gewelven, die haar zullen ontvangen: aan die plaatsen vol dooden en geesten: hare verbeelding houdt zich bezig met al die verschijningen en gezigten, die haar in dit verblijf van schrik kunnen verontrusten, als zij ontwaakt vóór den tijd, dat romeo haar komt bevrijden; zij beschrijft den waanzin, die zich welligt van haar zal meester maken en hoe zij in hun graf de beenderen harer voorvaderen zou ontwijden! Zonderlinge gedachten bij eene jeugdige vrouw, als julia. Al het diepe en onbekende in het denkbeeld van den dood, al het onbestemde der vreezen, die er zich aan hechten, hetgeen er vreeselijks en welligt wel terugstootends is in zijn karakteristieke trekken, dat alles schijnt een zekere bekoorlijkheid en aantrekkelijkheid gehad te hebben voor den Engelschen treurspeldichter, zoo zelfs, dat julia's liefde voor romeo, de hoop op het wederzien, al de zachte en liefelijke gevoelens in één woord, geheel op den achtergrond worden teruggedrongen. Hoe geheel anders is dat bij luigi di porto, in het verhaal dat in het Zuiden ontstond. Als julia aan broeder | |
[pagina 101]
| |
lorenzo vergift vraagt, wanhopend wegens de verbanning van romeo, dan roept de bejaarde priester uit: ‘Ik zal u geen vergift geven, mijn kind: het zou een te groot ongeluk zijn, als een zoo jeugdig en zoo schoon wezen, als gij zijt, zou sterven.’ Ziedaar de karakteristiek van het Zuiden: die eerbied voor het leven en dat gevoel voor de schoonheid, - en dat nog wel bij een grijsaard! Als lorenzo aan julia voorstelt haar een slaapdrank te geven en haar op die wijze te doen overbrengen in de grafkelders van hare familie vraagt hij haar: ‘Zult gij niet bang zijn, als gij digt bij het lijk van uwen neef tebaldo zult geplaatst worden, die daar eerst kortelings begraven is?’ - ‘O’ - antwoordt julia - ‘als ik de hel moest doorgaan om romeo terug te vinden, zou ik niet aarzelen.’ - Ziedaar Italiaansche gelieven, die alleen aan hunne liefde denken, die alleen vreezen elkander niet weder te zullen zien, en volstrekt niet beangst zijn voor spoken, die zich uit hunne graven zullen oprigten. Dat is het groote verschil, dat is de ontzaggelijke invloed, dien het klimaat op de poëzij van shakespeare heeft uitgeoefend. Vóór dat de brief van broeder lorenzo romeo bereikt heeft, verneemt deze reeds te Mantua den dood zijner julia. Hij wil sterven - sterven bij het lijk zijner geliefde. Hij zal vergift koopen, en het is met een zeker genoegen, met een zekeren wellust, dat hij verwijlt bij dien apotheker die uit armoede doodelijke middelen verkoopt, bij dien winkel, waar alles naar misdaad en tooverij zweemt, en eindelijk bij dat vergift, dat een mensch kan dooden, al had hij ook de kracht van twintig. Sombere gedachten, zoo overeenkomende met de nationale karaktertrekken, in shakespeares créatiën overgedrukt. Met dat vergift begeeft zich romeo naar Verona, naar den grafkelder der capuletti's, waar het ligchaam van julia bij de lijken harer gestorvene voorvaderen ligt. Bij haar graf vindt hij den jeugdigen paris, die gehoopt had haar echtgenoot te zullen zijn. Paris herkent romeo: wil hem vatten: zij vechten, en paris valt. Het snelwerkend vergift heeft romeo reeds op het vermeende lijk zijner beminde doen nederzijgen, als julia ontwaakt. Zij ziet - romeo zielloos aan hare voeten: zij kust zijne lippen, waaraan nog eenige druppelen van het doodelijke vocht hangen. Zij ziet zijn zwaard - één | |
[pagina 102]
| |
snelle gedachte - één oogenblik en julia zinkt doodelijk getroffen naast haren romeo neder. Het is in dit tooneel wederom opmerkelijk, hoe gaarne des dichters gedachten stilstaan bij den dood, hoe dat denkbeeld hem zelfs schijnt op te wekken en te bezielen. Het is romeo als of hij zich wèl gevoelt, daar in den somberen grafkelder der capuletti's: hij is er hartstogtelijker, verliefder, om zoo te zeggen, niet alleen omdat hij voor de laatste maal de schoonheid van julia aanschouwt, maar omdat die kille hem omringende lijkgesteenten op de verbeeldingskracht werken van dien minnaar, zoo als shakespeares geest hem heeft voortgebragt. Hij spreekt zelfs zonder weerzin van die wormen, die julia's ligchaam zullen verteeren. Zie, toen hij haar verliet bij de eerste morgenschemering, bij de eerste zangen van den leeuwerik: toen de dageraad hun afscheid zoo vol teedere liefde hoorde: toen had romeo nog zulke gloeijende woorden en beelden niet als hier in hare laatste rustplaats: en de natuur, die lagchend en getooid ontwaakte na een liefdevollen nacht, sprak minder tot zijn hart, dan de aanblik van het graf. ‘O mijn geliefde!’ - roept hij uit - ‘o mijn echtgenoot! de dood, die de honig van uw adem wegnam, heeft nog geen vermogen gehad op uwe schoonheid: zij schittert nog op uwe roode lippen, op uw rozenwangen, in al uwe trekken. De dood heeft u nog niet geheel overwonnen.’ Hoe geheel afwijkende is dat alles van de scheppingen der oudheid: het is een geheel nieuwe poëzij, waarin de invloed van het klimaat, maar vooral de invloed der veranderde begrippen van godsdienst zich ten duidelijkste vertoonen. Zoo heeft dan - zoo als broeder lorenzo zich uitdrukt - een hoogere magt de plannen der redding omvergeworpen. En die hoogere magt is hier de vreeselijke hartstogt van romeo: hier toont zich de waarheid van hetgeen shakespeare in den Hamlet zegt: dat de liefde, meer dan eenige andere hartstogt, die ons kwelt, woest van nature zich-zelve vernietigt en tot vertwijfelde besluiten voert. Hier in dit stuk behoeven wij ons niet te beklagen over de slagen van een blind noodlot; wij behoeven niet te jammeren over eene willekeurige straf, even als of de dood dier beide gelieven eene door shakespeare begane nuttelooze wreedheid ware; maar die bruischende natuur, in de magt van een enkel gevoel, dat eerst zalig, daarna diep | |
[pagina 103]
| |
ongelukkig maakt, die natuur vernielt en vernietigt zich-zelve, oefent jegens zich-zelve geregtigheid uit. De dichter kon hen niet laten leven, die zich-zelve in het verderf stortten. Er zijn bearbeidingen van het treurspel, waar het minnend paar blijft leven, (zoo als gervinus zegt) tot groote vreugde van het publiek, dat den diepen zin des dichters niet begreep. Van een anderen kant is het een onnatuurlijke wreedheid om, zoo als dit in sommige bewerkingen geschied is, julia te doen ontwaken terwijl romeo nog ademt. Te regt merkt schlegel op, dat de zwakkere vrouw, in geluk en ongeluk aan het lot des mans verbonden, wel verdient, om in den drang van het noodlot, als bijna bewusteloos sneller te sterven, en dat het haar te regt bespaard wordt te vernemen, hoe nabij de redding was. Hier was een opeenstapeling van rampen, zóó groot, dat de rust in de ziel des toeschouwers te eerder hersteld moest worden. En daarom wordt de haat dier beide stamhuizen montecchi en capuletti op het graf der vereenigde gelieven uitgebluscht, en keert de vrede terug tusschen hen en in de stad hunner inwoning. Onder de werken van shakespeare zijn er zeker weinige, die zoo voor het tooneel en de opvoering geschikt zijn als Romeo en Julia. Maar welk ongelukkig lot heeft dit meesterstuk getroffen! In 1749 trad de beroemde garrick te Londen als romeo op: maar de Romeo en Julia, die hij speelde, was een flaauwe, verminkte schets van het treurspel, zoo als shakespeare het geschreven had. Garrick had zich tegen die creatie van shakespeare vergrepen - zoo als ducis in Frankrijk, schröder in Duitschland en zelfs goethe, zich daaraan schuldig maakten. De liefde van romeo voor rosalinde, waarmede het treurspel aanvangt, was weggelaten, de hoogpoëtische lyrische plaatsen waren door andere op tooneeleffect berekend, vervangen en eindelijk ontwaakte in zijne bewerking julia, terwijl romeo nog leeft, en werd zij (zoo als gervinus zich uitdrukt) door een lange reeks van schrale tooneelphrases gefolterd. Wij kennen shakespeare, als wij hem uit vertalingen hebben leeren kennen - grootendeels alleen uit zeer slechteGa naar voetnoot(*). Vandaar | |
[pagina 104]
| |
dat het een gelukkige en verdienstelijke gedachte was van onzen met roem bekenden Dichter van lennep, de Romeo en Julia getrouw naar het Engelsch van shakespeare in onze moedertaal over te brengen. Die bewerking, voor het tooneel berekend, en die ook weldra ten tooneele zal gebragt worden, mist voornamelijk alleen de grove en onkiesche uitdrukkingen, aan den tijd van shakespeare eigen, doch ongeschikt en stuitend in onze dagen. Maar zij behield zelfs den vorm, welken shakespeare heeft gekozen, en dat deze dichtvormen niet willekeurig zijn en dus onverschillig door andere kunnen vervangen worden, ga ik thans nog kortelijk aantoonen. Waar de dichter ons de liefde van romeo en julia voorstelt worstelende met hindernissen en gevaren door vreemde en van buiten inwerkende krachten aangebragt, blijft de handeling altijd in den dramatischen vorm. Doch hoe geheel anders als hij de minnenden voorstelt, gelukkig in hunne wederzijdsche liefde, in den Idyllischen vrede eener vereeniging, die hen zalig maakt. Dáár betreedt hij het grondgebied der Lyrische poëzij; dáár spreken gevoelens en gedachten alléén; dáár wordt niet gehandeld, even als in het drama. De liefdeverklaring van romeo op het bal, de alleenspraak van julia vóór den bruidsnacht en het afscheid dier beiden als die nacht vervlogen is, zijn voorbeelden van Lyrischen versbouw. En hierin bestaat de voortreffelijke kunst van shakespeare, dat hij aan die tooneelen - of wilt gij liever - aan die zangen, zulk een aantrekkelijkheid, zulk eene bekoorlijkheid wist te geven, dat de lezer, telkens onwillekeurig tot die stukken terugkeert. In het tooneel, waar romeo op het bal zijne liefde aan julia verklaart heerscht de geest, de zachtheid, al de zuidelijke liefelijkheid van petrarca. Shakespeare heeft die wel niet in de grenzen van een gewoon sonnet beperkt, maar de versbouw, de toon en de behandeling wijzen ons op dat dichtsoort, waarin petrarca de heiligste gevoelens des harten uitstortte, en dat van zijne ongelukkige liefde voor laura af, aan de reinste gevoelens van een minnend hart geheiligd bleef. Het is mij vergund geworden, M.H.! de vertaling van den Heer van lennep, waarvan ik zoo even sprak, in te zien, en eenige stukken daaruit mede te deelen. Ik kies daartoe twee voorbeelden van Lyrischen dichtsoort; waarvan het gesprek der gelieven op het bal het eerste is. | |
[pagina 105]
| |
romeo.
Werd dit heiligdom, volschoone! door mijn grove hand ontwijd,
'k Wil die overtreding boeten, zoodat elk mij straks benijdt.
Blozend buigen zich mijn lippen, dat zij op uw handjen flus
't Ruwe van dien druk verzachten, door een vromen Pelgrimskus.
julia.
Goede Pelgrim! Wat bestraft gij al te nederig uw hand?
Zie! de heil'gen hebben handen, die te drukken is geen schand.
Ieder vrome beêvaartganger toont zijn diepen eerbied dus:
Hand in handpalm was, naar 'k hoorde, steeds des vromen Pelgrimskus.
romeo.
Heil'gen hebben immers lippen? Pelgrims mede, naar ik meen.
julia.
Zeker, Pelgrims hebben lippen, die zij oop'nen tot gebeên.
romeo.
O! vergun dan aan de lippen, dat zij 't werk der handen doen,
Lieve Heil'ge! en sta den wenschtoe, dien 't geloovig hart durft voên.
julia.
Heil'gen blijven onbeweeglijk, staan ze ook al een bede toe.
romeo.
O wil u dan niet bewegen, als ik dus mijn bede doe.
(Hij kust haar.)
Zie, zoo heb ik door mijn lippen op uw mond mijn schuld voldaan.
julia.
Maar nu kleeft die schuld, zou 'k vreezen, in 't vervolg mijn lippen aan.
romeo.
Gij, met mijne schuld belast zijn? 'k duldde 't nimmer: geef veeleer,
Geef, eer dit u kwelling baarde, dierbre, geef mijn schuld mij weêr.
De alleenspraak van julia vóór den bruidsnacht, M.H.! is van Lyrischen aard, echter geheel afwijkende van het sonnet. | |
[pagina 106]
| |
Het is een voortreffelijke opmerking van een nieuweren uitlegger van shakespeare, dat wanneer de Jambische voetmaat van dit tooneel door berijmde coupletten of strophen vervangen ware - het in niets van de hymenaeën of huwelijkszangen zou verschillen. En hoe fijn gevoeld is dit alles! Reeds in de oudheid gold het als een droevig en onheilspellend voorteeken, wanneer de rei van getooide gezellinnen de schoone bruid niet geleidde, onder het zingen van bruiloftsliederen en huwelijkszangen. Helaas! de vreeselijke vijandschap van hare ouders en die haars echtgenoots berooft haar van den krans, waarmede haar speelnooten haar zouden versierd hebben, en den huwelijkszang, die anders zoo vrolijk weergalmde, moest zij thans alleen zingen voor zich-zelve. Sombere en droefgeestige voorbeduiding! Akelige voorspelling voor de toekomst! Over de geheele plaats ligt een melancholische bevalligheid, die den toeschouwer, den denkenden toeschouwer, reeds ten deele inwijdt in de geheimenissen der rampen, die de thans zoo gelukkige jongelieden zullen treffen. In het tooneel van de nachtelijke bijeenkomst van romeo en julia zoeken de Italiaansche novellen-schrijvers, die de geschiedenis van romeo en julia het eerst verteld hebben, de gelegenheid om hen lange gesprekken te doen voeren. Maar shakespeare die nimmer de kieschheid verloochent dáár, waar het echt dramatische toestanden geldt, en die zich alleen een dikwijls te ruwe scherts veroorlooft in de voorstellingen van het gewone, dagelijksche leven, shakespeare heeft een diepen sluijer over dat tooneel geworpen, en bij hem hooren wij als in de verte een echo van zaligheid, en zien wij slechts het gevaar, waarin het minnend paar verkeert, voor oogen. Ten tijde van shakespeare was er eene soort van Lyrische poëzij in Engeland in zwang, welke dagliederen genaamd werd. Deze schijnen aan de troubadours hun ontstaan te danken te hebben en waren allen van denzelfden inhoud. Twee minnenden, die des nachts eene geheime bijeenkomst hebben, stellen een wachter aan, die hen waarschuwt als de dag aanbreekt, waarna zij ongaarne scheidende of onderling of met den wachter twisten of het licht door de zon of de maan wordt te weeg gebragt; of het liefelijk gekweel der vogels, dat hen wekt, het gezang van den leeuwerik of van de nachtegaal is. Den inhoud | |
[pagina 107]
| |
dezer dagliederen heeft shakespeare in dit tooneel op den voet gevolgd, en hoogstwaarschijnlijk zal wel zijne schepping de overige dagliederen verre overtroffen hebben. Hoort de schoone vertaling van van lennep:
julia.
Mijn lief! gij wilt reeds van mij gaan?
Nog breekt in lang de dag niet aan:
't Is duister wat men ziet.
Dat lied, dat u in de ooren drong,
Het was de nachtegaal, die 't zong,
Het was de leeuwrik niet.
Geloof me! in gindschen moerbeiboom,
Daar zingt hij t' elkemaal:
Geloof mij, liefste! en heb geen schroom,
Het was de nachtegaal.
romeo.
Geen nachtegaal slaat zulk geluid;
Alleen de leeuwrik bracht het uit,
De blijde dagheraut.
En zie, mijn lief! aan 's Hemels trans
Verbleekt alreê der sterren glans:
De morgenscheemring graauwt.
Zie, hoe die hooge bergtop daar
Zich kleurt met rozerood.
'k Moet heengaan, dat ik 't lijf bewaar:
Vertoef ik, 't is de dood.
julia.
Wat meent ge? Zou die vale schijn
Het licht reeds van den morgen zijn?
Een luchtverheevling is 't
Wier flikk'ring u, door 't somber dal,
Naar Mantua geleiden zal,
Zoodat ge uw pad niet mist.
Neen, neen! nog breekt de dag niet aan,
Nog praalt der sterren rij.
't Is, liefste! nog geen tijd van gaan:
Blijf nog een poos bij mij.
| |
[pagina 108]
| |
romeo.
Welaan! geen dood, die mij versaagt.
'k Wil zweeren, zoo het u behaagt,
Dat licht, dat ginter blinkt,
Is 't maanlicht in zijn stillen praal:
'k Wil zweeren, dat de nachtegaal
En niet de leeuwrik zingt.
Ik vrees geen dood bij Julia;
'k Verlang niet heen te gaan.
Kom druk mij aan uw hart, mijn gaê!
Nog breekt de dag niet aan.
julia.
Gewis, mijn lief! de dag breekt door,
En 't is de leeuwrik, dien ik hoor.
Gij moet, gij moet van hier.
O! toef niet langer, dierbre gaê!
En dat de Hemel in genaê
Uw bangen tocht bestier!
Ga! 't wordt al lichter meer en meer,
Ga spoedig, ga met God!
bomeo.
Hoe lichter aan de hemelsfeer,
Hoe duisterder ons lot.
Zoo heeft dan dit treurspel - zegt gervinus - dat door zijne handeling altijd als het model aller minnedichten gegolden heeft, de drie hoofdsoorten der Erotisch-Lyrische poëzij in zich opgenomen. Het waarste en diepste gevoel der liefde vindt gij in dit treurspel van shakespeare; en het is niet te denken dat ooit een minnend paar een rijkere geschiedenis van zijn eigen hart zal kunnen te boek stellen: maar zoo waar als dit is, zoo zeker is het ook dat de dichter zijne gedachten in die vormen gegoten heeft, welke de menschelijke geest voor dat soort van dichtkunst, reeds lang te voren had in wezen geroepen. Hij wilde liever niet oorspronkelijk zijn, dan zich hier vergrijpen tegen den vorm: hij heeft liever de uitdrukkingen en dichtsoorten ontleend, die in den loop der | |
[pagina 109]
| |
eeuwen ontstaan en beschaafd waren, en waarin juist den toets hunner echtheid en duurzaamheid gelegen is; zoodat men de minnezangen en liefdedichten van alle tijden, in vormen, beelden en uitdrukkingen, in dit treurspel aan de liefde gewijd, terugvindt.
Ik heb dan getracht, M.H.! u dit meesterstuk van shakespeare te schetsen. Het is eene volmaakte geschiedenis der liefde: het geeft u een zaligend gevoel terug en het opbruischen der hartstogten: het toont u den loffelijk reinen sprank der Godheid, door de bekrompenheid der aarde tot een vernielend en verterend vuur hervormd, want - zegt romeo: Wat is liefde? Een dichte nevel, uit de zuchten saamgesteld,
Die aan 't fijngevoelend harte van den minnaar zijn ontweld.
Mag zij wedermin ontmoeten, dan verkeert ze in glanzend licht,
Schittrend uit des minnaars oogen, als een heldre bliksemschicht.
Moet zij koelheid ondervinden, dan verkeert zij in een vloed,
Door de zilte weedomstranen van bedrogen hoop gevoed.
Wat nog verder, wat is liefde? 't is een zoete slavernij,
't Is een doodwond, die men koestert, 't is een stille razernij.
Ziedaar de uitspraak van shakespeare-zelven: zij is de beste uitlegging van zijn werk en zijne bedoelingen. Mogten mijne pogingen uw aandacht niet gansch onwaardig geweest zijn - mogten mijne woorden u hebben opgewekt, deze creatie van shakespeare van meer nabij te beschouwen - mogt de proeve van de nieuwe en schoone bewerking, die ik u heb medegedeeld, de lust bij u doen geboren worden, kennis te maken met het geheel, dan zou ik het doel, dat ik mij met deze rede heb voorgesteld, volkomen bereikt hebben. En zoudt gij mij vragen, M.G.H.! wat nuts ik meende, dat deze kennismaking met Romeo en Julia stichten konde, ik zoude u ten slotte antwoorden met het denkbeeld van broeder lorenzo: Het buskruid, als 't de vlam ontmoet, verteert
In die omhelzing - en hoe zoeter smaak
De honig biedt, hoe meer zij walging baart.
Slechts hij mint duurzaam, die bemint met maat,
Niet enkel hij, die al te langzaam gaat,
Ook die te spoedig voortholt, komt te laat.
's Hage, Januarij 1853. |
|