beproevingen, niet beveiligt tegen den val; - dat de ongodsdienstigheid, ook hem zelfs, die omschanst is met ‘zedelijke beginselen,’ wel tot wanhoop leidt, maar geen verheffend en herstellend berouw kweekt; en dat diezelfde godsdienstige beginselen in staat stellen, te lijden en te handelen, ook met de grootste zelfsopoffering, ook bij het scheuren van het doek, waarop de levendigste tafereelen van aardsch geluk geschilderd stonden.
Zulke boeken hebben hooge waarde. Het onophoudelijke lezen, of laat het ons liever verslinden noemen, van verdichte verhalen is een kenmerk, eigenlijk eene ziekte van onzen leeftijd. Ziet men langs den weg van deze, overal gewilde en overal verspreide, overal het meer solide verdringende lectuur, waardoor ook in het letterkundige b.v. de beste werken onzer beste dichters op den achtergrond zijn geraakt, - allerlei nietige, overspannen (tot zedelooze is het bij ons nog weinig gekomen) denkbeelden verspreid onder allerlei soort van menschen; het is bevredigend, dat men in romans als die van de begaafde Engelsche Schrijfster iets meer en iets beters vindt, dan, hetgeen eene begaafde vaderlandsche onlangs noemde ‘zoetelijke onbeduidendheden.’
De overzetter van Emilia Wijndham schijnt niet regt begrepen te hebben (zie D. I, bladz. 56) wat de Schrijfster bedoelde met te zeggen: ‘elke gemeene prulschrijver (in de pen eener vrouw van opvoeding een eenigzins triviaal woord) kan eene jufvrouw caudle schetsen.’ Kennelijk doelt zij daar op zeker boekje van douglas jerrold, ten minste zoo als hij zich noemt, dat onder den titel van Bedsermoenen ook in onze taal, nevens zoo veel rijp en groen, is overgezet, en eene over 't geheel vrij laffe bespotting is van vrouwelijk baasschap.
Aan de uitgevers schenken wij den lof van goede uitvoering; aan de overzetters dien van goede vertaling.