Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1849
(1849)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 229]
| |
kon het niet missen, of de pastorij van Mastland zou er toe uitlokken. Wij hebben er dan ook eenige ten deele mislukte, allen ver beneden het oorspronkelijke blijvende typen, schetsen, of hoe men ze noemen wil, aan te danken of aan te wijten. Gelijk daar het leven van een dorpspredikant en zijne aanraking met menschen van verschillenden stand, aanleg en denkwijze, in en ook buiten zijne gemeente, in frissche, levendige tafereelen wordt geteekend, zoo schijnt dit, hetwelk de namen van twee vriendinnen aan het hoofd draagt, het leven der predikantsvrouw ten platte lande vooral te willen schilderen. Geen arm onderwerp, indien het met de gave der opmerking voorgesteld, met den adem der oorspronkelijkheid bezield, met den smaak voor het zedelijk schoone behandeld wordt. Maar - het moeit ons, de dames met haar vriendelijk voorberigt te moeten te leur stellen; in dit opzigt hebben hare brieven ons minder voldaan, dan wij wenschten. Reeds de geregelde brievenwisseling nu van Mina aan Betsy, dan van Betsy aan Mina, heeft iets stijfs. En wat den inhoud aangaat: in al de brieven van de jonge predikantsvrouw zijn slechts een paar gelegenheden, bij welke zij in hare bepaalde positie uitkomt - eenigzins na den brand; meer en schoon bij de partij te haren huize; het best en belangrijkst in het huisgezin van den veldwachter. Indien er zulke episoden, als wij daar 't laatst noemden, meer in gevonden wierden, zou het werkje kunnen overvloeijen van zedelijke schoonheden en belangrijke situatiën, waarin de predikantsvrouw zich als zoodanig in het beminnelijke en belangrijke licht vertoonde, in hetwelk zij inderdaad nu en dan op het land geplaatst kan zijn, en een belangrijken invloed kan uitoefenen in kringen of toestanden, waar die van den man minder gepast is dan die eener fijngevoelige vrouw; zoo als bij ongelukkige meisjes, bij weduwen, bij sterfbedden van kinderen en elders. Men zal nu gevoelen wat wij meenen. Overigens heeft mina bij hare visite - waar het bijeenbrengen van menschen, die ‘elkander niet zien’ hoofdzaak is - den draad te spoedig laten glippen, elders geheel geenen draad aangevat, en alleen bij den veldwachter dien flink vastgehouden. De breischool, zelfs de brand, blijven te zeer in het algemeen hangen. De oppassing van eenen zieken echtgenoot en de jubelpreek in de nabuurschap, verlevendigen wel eenigermate het tafereel; maar het eerste heeft weder niets met de predikantsvrouw uitstaande, en bij de laatste is mina lij- | |
[pagina 230]
| |
delijk, d.i. wel tegenwoordig, maar weinig zelve werkzaam. Zij merkt er alleen op, en deelt dat met levendigheid en geest aan eene vriendin mede: dat is alles. Van deze zijde wekt mina geene aesthetische sympathie: als de laatste van hare brieven gelezen is, heeft men met genoegen hare kennis gemaakt, maar ook niets er tegen, dat het boek uit is. Immers, zoo ging het ons. Het werk heeft ons eene aangename verpozing bezorgd, maar onze ziel niet ingenomen. Het gaat er mede, als met de uitvoering van een tooneelstuk, die wel niet kwaad was, maar ook de illusie niet zoodanig opvoerde, of wij hadden nog tijd genoeg, om op de kleeding der spelers te letten. Doch betsy bevredigt minder het gevoel voor het zedelijk schoone. Zij schijnt nevens hare vriendin geplaatst te zijn, om deze te doen uitkomen. Minder gelukkig en minder geschikt in een boek, hetwelk voor Dames bestemd is, achten wij het, haar eene soort van liefdebestrekking te zien onderhouden met iemand, ook na diens huwelijk. Het heet dan dat pligt en liefde haar eenen zwaren kamp doen strijden; tot eindelijk na een tooneel, dat meer ondersteld, dan beschreven wordt, de oogen van betsy opengaan, en zij den afgrond bespeurt, aan den rand van welken zij heeft gestaan; waarna alles met eene verstandige liefde en een gelukkig huwelijk eindigt. Toch ligt er in deze conceptie iets onbehagelijks, en de raadgevingen en waarschuwingen van mina zijn weder geheel die der belangstellende hartelijke vriendin, maar men zoekt te vergeefs naar het gemotiveerde in de Dominé's vrouw. Overigens zouden wij onregtvaardig zijn, indien wij ontkenden, of zelfs verzwegen, dat de denkbeelden en wendingen geestig (eenigzins in de manier van f. bremer) zijn, de stijl gekuischt en het geheel een zeer net boekje is. De uitgever heeft het in behagelijken vorm aangeboden, ofschoon ons het gr. 8vo formaat voor zulke soort van lectuur minder behaagt, dan een kleiner, eleganter boekje. |
|