ding, in een tafereel zamengevat, behelzende eene vergelijking van Nederland als Gemeenebest in 1743, en als Koningrijk in 1843.
Om hierin met orde te werk te gaan, stelde hij zich de vijf volgende vragen ter beantwoording voor:
1o. | Hoedanig was de staatsgesteldheid van de Republiek der zeven veréénigde gewesten in 1743; in verband beschouwd met eenige vroegere antecedenten, en hetgeen daaruit in volgende jaren voortsproot en daarmede in betrekking stond? |
2o. | Hoedanig was het inzonderheid in die dagen met 's lands geldmiddelen gesteld? |
3o. | Hoedanig was het al verder met hare strijdkrachten zoo te water als te land, gelegen? |
4o. | Welk onderscheid doet er zich op, ten aanzien van hare zedelijke gesteldheid, beschaving, nijverheid, godsdienstig gedrag en vordering in kunsten en wetenschappen, tusschen die dagen en het afgeloopen jaar 1843, dat wij beleefden? |
5o. | Wie waren zij, die toenmaals aan het roer van den staat gezeten waren, of met andere woorden die de regering van dit land uitmaakten? |
Om daarna al deze vragen met betrekking tot ons tegenwoordig staatsgestel in vergelijking te brengen.
Wat het eerste punt aanbetreft, vindt men hier eene zeer duidelijke voorstelling van de oude staatsgesteldheid der voormalige Republiek van de Vereenigde Nederlanden, in al hare zamengestelde bijzonderheden, waarvan men tegenwoordig over het algemeen slechts eene flaauwe en verwarde herinnering heeft overgehouden; even als men in het tweede en derde punt eene volledige opgave ontvangt van 's Lands inkomsten en geldmiddelen, en van de inrigting en 't beheer der defensie, zoowel te land als ter zee.
De vergelijking van de zedelijke gesteldheid, beschaving, nijverheid, godsdienstigheid en vordering in kunsten en wetenschappen, tusschen den toestand daarvan in 1743 en eene eeuw later, is met eene onpartijdigheid behandeld, die den juisten blik en de onbevooroordeelde beschouwing van eenen grijsaard eer aandoet, omdat de ouderen van dagen meestal geneigd zijn de tijden hunner jeugd en die daaraan voorafgingen boven het tegenwoordige, te schatten en te prijzen. Men kan niet zeggen dat de Schrijver zich aan dit zoo gewoon en natuurlijk gebrek van den ouderdom heeft schuldig