De Improvisator. Door H.O. Andersen. Uit het Deensch vertaald door Mr. C.J.N. Niewenhuis. II Deelen. Te Schoonhoven, bij S.E. van Nooten. 1846. Gr. 8vo. 510 bl. f 5-40.
In 1805 werd te Odense, op Funen, een arme schoenmakersknaap geboren, wiens familie betere dagen had gekend, maar thans in armoede leefde. De knaap groeide op, werd op eene fabrijk gedaan, en later bij eenen kleedermaker in de leer besteld. Maar hij meende voor iets anders en beters te zijn geboren; eene oude waarzegster had aan zijne moeder voorspeld, dat men eens ter eere van haren zoon Odense zou illumineren. De vader stierf, en de achttienjarige knaap, die bij toeval eenige komediën en gedichten in handen had gekregen, ging met 13 rijksdaalders, als zijnen eenigen schat, naar Kopenhagen op reis, om daar zijne fortuin te beproeven. Het tooneel lokte hem; maar men weigerde hem aan te nemen, omdat hij te mager was. Zijne fraaije stem won hem vrienden; maar hij verloor die stem en werd weder kleedermakersgezel. Figurant op het tooneel geworden, vatte hij het voornemen op, om treurspelen te schrijven; maar een verstandig tooneeldirecteur zond hem eerst naar het gymnasium, om althans ordelijk te leeren schrijven, voordat hij treurspelen schreef. Daar zat de negentienjarige jongeling onder kinderen en knapen, om de eerste beginselen van alle kennis aan te leeren. Maar hij hield vol, kwam aan de Akademie, vond vrienden, die hem voorthielpen, kreeg eene beurs om het zuiden van Europa te bezoeken, en werd, door beproeving en moeite gevormd, tot hetgeen hij nu is, de schrijver en dichter andersen.
Vraagt gij, lezer! waartoe Rec. u met deze korte woorden de geschiedenis der jeugd van den Schrijver voor den geest roept, wiens Improvisator hij moest aankondigen, het is omdat de herinnering aan die jeugd andersen heeft bezield bij het opstellen van dezen roman. Wel verplaatst hij den lezer in Italië, het land, dat hij na het doorworstelen