Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 783]
| |
vrouwen, die eene loopbaan gevolgd zijn, welke den hoogsten trap aller mannelijke eigenschappen vereischt en dus ook billijk als de hoogste trap van emancipatie gelden mag. Als drijfveren tot zulk eene keus vinden wij bij haar deels dweepende vaderlandsliefde (de Maagd van Orleans), deels, en zulks vooral in de middeleeuwen, lust in het avontuurlijke (catalina d'erauso), deels oogenblikkelijke gemoedsdrift in een gevaarlijk oogenblik (jeanne hachette, die in 1472 de stad Beauvais tegen karel den Stouten met de vrouwen verdedigde, nadat de mans gevlugt waren; ook bij ons kenau hasselaar te Haarlem, de Prinses van Espinoi te Doornik enz.), deels eindelijk begeerte om eenen beminden doode te wreken (maria pacheco, de weduwe van den, in 1521, als oproermaker tegen karel I [Keizer karel V] ter dood gebragten juan de padilla, welke moedige vrouw Toledo zes maanden lang tegen de koninklijken verdedigde.) Te naauwernood durven wij met dezen in de rij stellen de talrijke marketenterinnen, die, reeds lang uit den vrouwelijken werkkring getreden, bijna geene schrede verder doen, wanneer zij, bij voorkomende gelegenheid, zelve den snaphaan opgrijpen. Overigens vinden wij, hoe bij vele vrouwen, die met voorbedachten rade soldaten werden, het karakteristieke harer kunne slechts zwak uitkomt (prochaska.) Uit den ouden tijd moeten wij op de Spartaansche, Karthaagsche en Cimbrische vrouwen wijzen; uit de middeleeuwen hebben wij hierboven reeds de meest belangrijke namen vermeld; uit de nieuwere tijden willen wij eenige voorbeelden iets uitvoeriger behandelen. In de eerste plaats willen wij ons tafereel met Duitsche vrouwen aanvangen, en wel met de door rückert zoo geroemde prochaska uit Potsdam. Zij was, gelijk van andere ook bewezen kan worden, van geringe sexuéle ontwikkeling; hare handen en voeten toonden eene mannelijke grootte. Dochter van den stadsmuzikant, eenen warmen beminnaar zijns vaderlands, ontvlood zij, toen het Pruissische volk zich tegen den vreemden overheerscher verhief, het vaderlijke huis, en liet zich in het Lutzowsche vrijkorps door den tegenwoordigen Saksischen minister, destijds serjant der buksenschutters, aannemen. Zij droeg den naam van renz. Bij het gezamentlijk zingen van liederen, wekte het vrouwelijke harer stem bevreemding; maar op het al schertsend door hare strijdmakkers beweerde, dat zij een meisje was, ant- | |
[pagina 784]
| |
woordde zij gewoonlijk met te zeggen, dat de stem den man niet maakt; eene stelling, waartegen in haar geval althans niets in te brengen was, daar zij het aan mannelijken moed en mannelijke daden niet liet ontbreken. Dus b.v. snelde zij, toen zij bij Lauenburg van de overigen afgesneden was, over de in brand staande Stekenitser-brug naar hare kameraden. Gedurende het gevecht aan de Göhrde werd zij, bij het stormen, op eenen heuvel, door een' kartetskogel gekwetst, en ontdekte alstoen aan eenen naast haar vechtenden onderwijzer van eene meisjesschool hare kunne. Als een loopvuur snelde door de gelederen der stormende krijgslieden het nieuws: de dappere renz is een meisje, en vuurde de mannen tot den uitersten heldenmoed aan. Nadat de zege bevochten was, werd zij naar de stad Dannenberg gebragt, waar zij ettelijke dagen daarna overleed en plegtig ter aarde besteld werd. Andere beweegredenen had het Pommersche visschers-meisje, dat, zestien jaren oud zijnde, eenen mismaakten en door haar gehaten Mecklenburger, H.v.H., zou hebben moeten huwen. Daar zij den aandrang harer ouders niet wederstaan kon en er zich ook niet aan wilde onderwerpen, nam zij, terwijl men, ter trouwing, naar de afgelegene kerk op weg was, de vlugt, sprong in eene schuit, en voer, nog in haar bruidsgewaad, de Peene af, naar schill. Zij diende in deszelfs korps tot dat Straalsond ingenomen werd, als wanneer een Fransch soldaat haar gevangen nam. Zij trouwde haren overwinnaar, die later in Spanje sneuvelde. Haar zoon trad in Frankforter dienst, doch stierf mede vóór zijne moeder, die nog in Julij 1846, in gemelde stad, haar brood als ziekenoppaster verdient. Te Koningsbergen woont zekere aldaar in het jaar 1785 geboren vrouw gronert, die van 1813 tot 1815 in het eerste regement huzaren gediend heeft; te Stettijn eene uit Straalsond geboortige vrouw, die, nog zeer jong zijnde, onder den naam van karel petersen uit Leipzig, onder het leger dienst nam. Zij deed met de Pruissische troepen den Russischen en de beide daarop gevolgde veldtogten, in 1813 en 1814, als kavallerist, en klom op tot wachtmeester. Toen zij voor de tweede maal en wel aan den schouder gewond raakte, werd haar geslacht ontdekt, en zij zag zich gedwongen haar afscheid te nemen, nadat frederik willem III haar eigenhandig het ijzeren kruis van de eerste | |
[pagina 785]
| |
klasse had opgehecht. Na vervolgens eenen Engelschen scheepskapitein gehuwd te hebben, heeft zij met haren echtgenoot Noord- en Zuid-Amerika, St. Helena en Oostindië bezocht, en denkt nu te Stettijn haar leven te besluiten. In de bijna gelijktijdige oorlogen der Tyrolers, Spanjaarden en Zweden, zagen de Tyroolsche Alpen, gelijk eens de Appenzelsche, vrouwen naast hare mans vechten; augustina, het meisje van Saragossa, dat het geschut hielp rigten en het afschoot, is ook door een bekend schilderstuk verheerlijkt geworden; en uit den strijd, dien Zweden en Rusland om het bezit van Finland gevoerd hebben, bewaart de geschiedenis, nevens vele voorbeelden van Spartaansche moeders, den volgenden trek van heldenmoed eener vrouw. Aan eenen soldaat gehuwd, was zij gewoon haren man in het gevecht te volgen; toen hij nu eindelijk bij Ratan sneuvelde, greep zij zijnen snaphaan op, en velde daarmede verscheidene Russen. Zij verkreeg de zilveren medaille voor dapperheid. Zeer beroemd is in den Poolschen oorlog van 1831 de Gravin plater geweest, die te paard een regement Ulanen aanvoerde. Den 25 Januarij 1843 stierf in het Invalidenhuis te Avignon alexandrine rose barreau, vrouw layrac, die, in 1793, met haren broeder en haren man, in het leger der Ooster-Pyreneën dienst nam. Zij was de derde, die de schans van Alloqui beklom, en diende met haren man tot op den vrede van Amiens. Hier, gelijk ook in het volgende voorbeeld, schijnt gehechtheid aan bloedverwanten de drijfveer eener zoo zonderlinge beroepskeuze geweest te zijn. De Fransche dagbladen van 30 Julij 1845 behelzen, namelijk, het volgende berigt: Aan den ingang der Avenue d'Auteuil ziet men dagelijks eene vrij armoedig gekleede vrouw van ongeveer 70 jaren, van kleine maar forsche gestalte en met mannelijke trekken. Aan een op hare borst hangend lint draagt zij het ordesteeken van het legioen van eer, dat zij van napoleon zelven op den avond na den slag van Eilau ontvangen heeft. Zij heet breton-double, diende vele jaren onder de Groote Armee, en klom op tot serjant. Zij was in 1805 vrijwillig in de krijgsdienst getreden, om haren man en haren behuwdzoon, van welke zij zich niet scheiden wilde, daarin te volgen, en deed al de veldtogten in Duitschland mede. Bij Friedland werd zij ligt gekwetst, doch | |
[pagina 786]
| |
voegde zich reeds na weinige dagen weder bij haar regement. In den slag van Quatre Bras verbrijzelde haar een kogel het been; terwijl haar echtgenoot, Kapitein breton-double, weinige schreden van haar sneuvelde. Zij werd gevangen genomen, naar Engeland gebragt en van daar naar Ierland overgevoerd, waar haar het been werd afgezet. In het jaar 1816 keerde zij naar Frankrijk terug, en deed er sedert vruchtelooze pogingen, om hetzij pensioen hetzij ten minste betaling harer achterstallige riddersoldij te bekomen. Nu onlangs echter heeft zij berigt gekregen, dat zij van nu af aan een dubbel pensioen, het eene als serjant, het andere als weduwe van eenen op het slagveld gesneuvelden Kapitein, zal trekken; tevens zijn haar al de haar als lid van het legioen van eer toekomende achterstallen uitbetaald geworden, en is zij daarteboven aan het hoofd van een' tabakswinkel geplaatst. Een voorbeeld van eene krijgshaftige zoetelaarster vermeldt het Maintzer Unterhaltungsblatt voor 1846, No. 150, op aangifte van den Indicateur Bordelais: Katharina rohmer, uit Colmar, een in 1782 geboren soldatenkind, nam, als marketentster, deel aan de veldtogten der revolutie, en huwde in 1802 eenen tamboer-majoor. Gedurende de volgende jaren diende zij in Spanje en in Oostenrijk, waar zij, bij Wagram, gekwetst werd. Bij de inneming van Girona, in Spanje, streed zij zelve mede, en deed vervolgens ook nog in 1812 den Russischen, in 1813 den Duitschen, in 1814 den Franschen, in 1815 den Belgischen en in 1823 den Spaanschen veldtogt mede. Sedert 1830 verzelt zij, voor de tweede maal gehuwd, de Fransche legers op hunne onophoudelijke kruistogten door het Algerijnsche land. |
|