| |
Aan de Redactie der Vaderlandsche Letteroefeningen.
Overtuigd van de bereidwilligheid der Redactie, om tot bevordering van al wat goed is mede te werken, neem ik de vrijheid voor het onderstaande een plaatsje in haar veel gelezen Tijdschrift te verzoeken. Aangenaam zou het mij echter zijn, indien het onder het Mengelwerk en niet onder de Recensiën wierd gerangschikt, omdat het geene Boek- | |
| |
beoordeeling is, en het alzoo ook welligt nog aan meerderen onder de oogen komt.
Met verschuldigde achting verblijf ik
UEd. Dw. Dr.
j. boeke.
Amsterdam,
30 November 1846.
| |
Nederland en Bali.
(Eene stem uit Indië tot het Nederlandsche Volk, door w.r. van hoëvell, Theol. Doct. en Predikant te Batavia.)
Onder dezen titel verscheen vóór eenige dagen bij a. oomkens jz., te Groningen, een beknopt geschrift, waarvan de lezing op mij althans zoo sterken indruk maakte, dat ik mij gedrongen voel mede eene poging aan te wenden, om die nadrukkelijke roepstem tot velen te doen doordringen. Wenschelijk ware het, dat die gehoord wierd door alle Nederlanders, welke in staat zijn mede te werken aan het groote en heilrijke werk, tot het aanvaarden en volbrengen waarvan opgewekt wordt. Dat werk is de invoering van het Christendom op Bali, op welk eiland ook hier te lande, vóór weinige weken, de aandacht zoo algemeen gevestigd werd, door het berigt van de roemrijke overwinning, op het einde van Junij 1.1. door de Nederlandsche troepen behaald op den Radja van Bleling, een der acht inlandsche vorsten. Door deze overwinning namelijk is, bij de bevestiging van Nederlands magt en invloed, ons de toegang gebaand tot de bevolking van dit vruchtbare en handelrijke eiland, eene Heidensche bevolking, die zoozeer als, ja meer dan bijkans eenige andere, vatbaar is om de weldaad des Christendoms te ontvangen; die juist nu bijzondere behoefte heeft aan die weldaad, juist nu met haar begiftigd kan worden en welker toebrenging tot de kennis en het geloof des Evangelies wijdstrekkende en allerheilrijkste gevolgen zou kunnen hebben. Dit wordt door den waardigen Schrijver beknoptelijk, maar op eene overtuigende belang-, ja geestdriftwekkende wijze ontvouwd en aangewezen. En zoo iemand, hij voorzeker mag gehoor en behartiging van zijne roepstem vragen en verwachten, die, hoewel reeds sedert
| |
| |
eenige jaren in Neêrlands Indie gevestigd, ook hier te lande als Evangeliedienaar en als letterkundige gunstig bekend is, en ook in dit geschrift de duidelijkste bewijzen geeft van kennis van zaken, waarheidsliefde, omzigtigheid en oordeel, gepaard aan warmen ijver voor de zaak van christus, voor de uitbreiding van diens heiligend en zaligend koningrijk op aarde.
Slechts de voornaamste, door den Schrijver ontwikkelde punten deel ik mede, ten einde de lezing van zijn hoogstbelangrijk en opwekkend geschrift niet overbodig te doen achten, maar integendeel tot het aanschaffen of het lezen althans van het niet kostbare boekje (met eene kaart van het eiland verrijkt), zoo mogelijk op te wekken. De talrijke bevolking van dit eiland, dat slechts door eene naauwe zeestraat van den oostelijken uithoek van Java is afgescheiden, en dat door vruchtbaarheid, bebouwing van den grond en handel boven vele andere uitmunt, wordt door van hoëvell opgegeven, ongeveer 700,000 zielen te bedragen. Andere opgaven stellen dat getal op 1,000,000 of 1,100,000 zielen. Meer zeker dan het getal, is de gunstige gesteldheid der inwoners, (die over het algemeen sterk en schoon van ligchaamsbouw, goedhartig en zachtaardig van karakter zijn,) ten aanzien van kennis en beschaving. Door hunne maatschappelijke inrigtingen, hunne veelzins zachte en zuivere zeden, hunne bedrevenheid in den landbouw, hunnen kunstzin en hunne literatuur onderscheiden zij zich gunstig van de meeste bewoners van den Indischen Archipel, zelfs van de Javanen, met welke laatste zij letterschrift, poëzij en literatuur (slechts eenigzins gewijzigd) gemeen hebben, doch die zij ook door meer algemeene bedrevenheid in het lezen en schrijven overtreffen. Deze letterkundige gemeenschap van de Balinezen met hunne Javaansche naburen is niet enkel uit die nabuurschap te verklaren. Oorspronkelijk kwamen godsdienstige denkbeelden en gebruiken, en maatschappelijke beschaving van het vaste land van Indië ook tot deze beide eilanden over. De Hindoes hebben reeds in overoude tijden die aangebragt. Op Java echter is die Hindoe-beschaving, die ook daar eigenaardig, maar gunstig zich ontwikkeld had, in de vijftiende eeuw
door het indringende Mohamedanisme gestuit. In die vier eeuwen zijn de Javanen door de werking van den Islam geestelijk achteruitgegaan en ontaard. Doch dat indringen van het Mohamedanisme werd
| |
| |
juist oorzaak, dat de meeste Javanen, die nog aan de voorvaderlijke zeden en Godsdienst gehecht waren, naar Bali verhuisden, en hunne taal, hun letterschrift en hunne literatuur derwaarts overbragten, welke door de Balinezen ontwikkeld en gewijzigd, alzoo bewaard en tot de beschaving van dit volk werkzaam bleven. In dezen gang der beschaving onder de Balinezen doet van hoëvell opmerken hunne voorbereiding tot christus, en wijst vervolgens aan, in hoeverre zij vatbaar zijn voor het Evangelie en daaraan behoefte hebben. Die vatbaarheid is gelegen in hunne godsdienstige denkbeelden. Immers zij gelooven wel aan een Veelgodendom, maar tevens aan eenen oppersten God, dien zij den grooten eenigen noemen, doch die naar hunne meening te hoog en te verheven is om onmiddellijk met de menschen in gemeenschap te staan, weshalve de onderwijzende God, tusschen hem en de menschen als middelaar werkzaam is. Ook daarom zal het Evangelie onder de Balinezen gereeden ingang vinden, omdat zij over het algemeen eenvoudig zijn in hunne levenswijze, vrij van dronkenschap, losbandigheid en ontucht, omdat zij meer zelfstandig zijn dan de Javanen, en eerbied voor ouders, onderwijzers en ouden van dagen in 't algemeen onder hen heerschen. Ook in kunst en wetenschap staan zij boven de Javanen. Hunne woningen en tempels, hunne Godenbeelden, hunne kleeding, opschik en wapenen doen veel bekwaamheid en kunstzin blijken. Kunstig en vaardig graveren zij hunne boeken, die in de paleizen der vorsten in aanmerkelijke hoeveelheid, maar ook zelfs in geringe woningen worden gevonden, en van dichtkundigen en godsdienstigen inhoud zijn, of wetten en verordeningen behelzen. Ook gezang en muzijk worden onder hen algemeen beoefend. Beschamend
en bedroevend echter is het, ook dit hier te zien aangevoerd als voor de verkondiging des Evangelies een gunstig vooruitzigt openende, dat de Balinezen tot nog toe vrij zijn gebleven van den invloed, dien de Nederlanders doorgaande op sommige volken van den Indischen Archipel hebben geoefend, en die helaas! meer schadelijk dan voordeelig geweest is. Doordien de Balinezen thans onze opperheerschappij eerbiedigen, staat hun land geheel voor ons open, en kan volkomen veilig worden doorreisd. Met al dat goede en gunstige gaat nogtans ook veel verkeerds gepaard, dat van hunne verblinding en zondigheid getuigt, en hunne
| |
| |
behoefte aan verlichting en heiliging door het Evangelie doet kennen. Hunne Godsdienst, hoezeer ware en verhevene denkbeelden bevattende, is nogtans een veelgodendom en afgoderij, en houdt het afschuwelijke gebruik onder hen heerschende, dat de weduwen met het lijk van haren man zich laten verbranden, en dat soms menschenoffers gebragt worden. Hunne regtspleging is wreed en onmenschelijk. De vrouwen worden onder hen niet als personen, maar als zaken geacht, als zij huwbaar zijn geroofd of gestolen, en moeten den zwaarsten huis- en veldarbeid verrigten. Die behoefte aan het Evangelie heeft daarom thans vooral zoo dringend aanspraak op vervulling, omdat de Balinezen zelve doen blijken, dat zij die gevoelen, althans dat zij hervorming verlangen in het godsdienstige en in het maatschappelijke, en in het Hindoeïsme geene bevrediging meer vinden. Zij bevinden zich thans in denzelfden toestand als de Javanen vóór vier eeuwen. Het Hindoeïsme heeft onder hen zijne werking volbragt, zijnen tijd uitgeleefd, en gaat te niet. Treedt het Christendom niet nu op om het te vervangen, dan doet zulks de leer van mahomet, even als in de vijftiende eeuw op Java, en eene gelegenheid zoo gunstig als de tegenwoordige keert misschien eerst na eeuwen weder. Zullen wij dan aan de volgers van mahomet, die reeds exemplaren van den Koran op Bali verspreid hebben, de hervorming, waaraan deze eilanders behoefte gevoelen en betoonen, overlaten? ‘Zullen wij werkeloos toezien, dat de dorre, geest en leven uitdoovende Islam, de plaats inneme, die door de Voorzienigheid zoo zigtbaar in onze dagen aan het Evangelie is aangewezen? Zullen wij ook nu weder onze bestemming in den Archipel verloochenen, en ons slechts bekommeren om de bevestiging onzer magt; aan anderen overlatende, om in de geestelijke en zedelijke behoeften dier
volken te voorzien, met wier handenarbeid wij ons verrijken?’
Zoo vraagt, met treffenden nadruk, de waardige Schrijver, en gaat daarop over tot het aangeven van eenige denkbeelden omtrent de wijze, waarop het Evangelie aan de Balinezen behoort gebragt te worden, teregt aanmerkende, dat van de wijze, waarop zulks geschiedt, de gelukkige uitkomst van de verkondiging des Evangelies op Bali, onder 's Heeren zegen, grootendeels afhangt. Bescheidenlijk geeft hij in algemeene omtrekken zijne meening daaromtrent op. Voor- | |
| |
namelijk dringt hij daarop aan, dat de verkondiging des Evangelies op Bali, niet van de regering van Nederland, maar van het volk uitga, dat de heilige verpligting tot dat werk des geloofs en der liefde rust op Nederland, op onze vaderlandsche kerk (?!) door den Staat gemagtigd en ondersteund, en dat tot dat werk wetenschappelijk gevormde mannen, van geloof en ijver blakende, naar Bali zullen gezonden worden. Aan de wetenschappelijke vorming der Zendelingen hecht van hoëvell zoo groot gewigt, omdat zij, naar zijn inzien, moeten aanvangen met het bestudeeren van 's land taal en bevolking, haar karakter, hare zeden en gewoonten; met woordenboeken en spraakkunsten te vervaardigen en alzoo de middelen te verschaffen, om later, ook hier in Nederland, Zendelingen voor Bali te kunnen opleiden, ten einde deze dan de eigenlijke Evangelieverkondiging met kracht kunnen aanvangen, en die eilanders Christelijk vormen en opvoeden. Die Christelijke opvoeding zou hij willen gronden op het goede in de aanwezige Godsdienst en beschaving, en door inlanders, daartoe geschikt en opgeleid, willen laten voortzetten, door middel van het woord niet alleen, maar ook en vooral van het leven. Ook in de drukpers ziet van hoëvell in de toekomst een krachtig middel,
om het volk tot christus te brengen, daar de bedrevenheid in lezen en schrijven vrij algemeen is. Eerst zou hij de Evangeliën en Handelingen vertaald en verspreid wenschen, en eerst later allengs de Apostolische Brieven en het Oude Testament. Voorts waarschuwt hij, dat eene, allen kunstzin verbannende, drooge en dorre vorm van eeredienst weinig sympathie zal vinden.
Het belangrijke geschrift wordt besloten met eene aanduiding van de heilrijke gevolgen voor kerk en Staat, die de vestiging van het Christendom op Bali zal hebben. Het zal zich van daar, wegens de levendige gemeenschap met allerlei volken, ligtelijk overal heen verspreiden; ja misschien is Bali bestemd om eens Java een deel zijner beschaving, van daar ontvangen, met den zegen des Evangelies te vergelden. En niet minder heilrijk zou het voor den Staat zijn, wanneer Nederland met het Evangelie Christelijke ontwikkeling en beschaving aan de Balinezen deed geworden. Ten onregte zegt men gewoonlijk, dat Nederland zijne volkrijke Oostindische bezittingen door morelen invloed regeert. Morele invloed toch onderstelt aan de eene zijde liefde,
| |
| |
zucht en pogen voor het welzijn dergenen op wie men werkt, en als gevolg daarvan aan de andere zijde, dankbaarheid, eerbied en vertrouwen. Zoodanigen invloed oefent Engeland op zijne koloniën, omdat het poogt hare bevolkingen te ontwikkelen, te beschaven, op te voeden, sluimerende krachten op te wekken. Doch in onze bezittingen wordt tot dusverre eene tegenovergestelde staatkunde gevolgd. Wij heerschen tot heden alleen door ons verstand en door verstandige onderdrukking. Zoodanige heerschappij rust echter op wankelen grond, en wat vroeger of later wordt het ondoenlijk haar te handhaven. De natie heeft nogtans aan deze verkeerdheid ten minste evenveel schuld als de regering. Al wilde onze regering Engelands stelsel van bestuur in zijne koloniën volgen, zij zou het niet kunnen, zoo lang niet ons volk met eene geestdrift, gelijk die der Engelschen, de bevordering van Christendom en beschaving ter harte neemt, daarvoor geld en moeite veil heeft, en mannen van grondige studie en wetenschap, vol heiligen ijver, uitzendt om de verkondiging van het Evangelie voor te bereiden en aan te vangen. Daartoe moet ook onze natie, moet de geheele Protestantsche kerk in Nederland zich vereenigen. De regering zal dan gewisselijk niet tegenwerken. En mogt alzoo de vestiging des Christendoms op Bali eenmaal tot stand komen, ‘wij zullen dan ten minste ééne natie, eene krachtvolle energieke natie hebben, op eene andere wijze aan ons gehecht dan door het regt van den sterkeren en de magt van het geweld. De innigste band, die menschen met menschen verbindt, zal ons in de Balinezen een trouw en moedig volk verzekeren, dat, tot bewustheid van de zegeningen des Evangelies gekomen, Nederland aanhangt, vereert, bemint, omdat het aan Nederland, onder Gods voorzienigheid, die zegeningen verschuldigd
is.’
Zietdaar in vlugtige omtrekken den gang van het geschrift des zaakkundigen Schrijvers. Moge die schets voldoende zijn, om velen het belangrijke van de aangehevene roepstem te doen gevoelen, en alzoo hen aansporen, om de bezielde en opwekkende taal van den waardigen man zelven te hooren, opdat zijn edel en Godebehagelijk doel, onder Gods zegen, bereikt worde! |
|