| |
Sir Joseph Banks.
(Vervolg en slot van bl. 635.)
Zes maanden na deze belangrijke waarneming kruiste de Endeavour, hare reis vervolgende, eenigen tijd te midden van de toen nog weinig bekende groep der Societeitseilanden. Vervolgens maakte men zich op tot het zoeken van het groote zuidelijke vasteland, dat men vooronderstelde het tegenwigt te moeten uitmaken van het noordelijk halfrond. Den 9 November meende men het ontdekt te hebben; men had
| |
| |
des morgens een land gezien met hooge bergen; het bleek echter Nieuw-Zeeland te zijn, in 1620 door tasman ontdekt, die het Stateneiland noemde en er niet aan wal stapte. Later was het door niemand bezocht. Cook besteedde zes maanden, om het eiland om te zeilen en de kust te onderzoeken. Den 31 Maart 1770 begon hij zijne terugreis naar Engeland; hij rigtte zijne koers langs de oostkust van Nieuw-Holland, die geheel onbekend was gebleven. Gedurende dezen togt liet men geene gelegenheid ongebruikt, om de aardrijkskundige kennis uit te breiden en de natuurlijke geschiedenis van dit groote land te bestuderen. De koraalriffen, langs de kust verspreid, en die als muren uit de zee opstijgen, maken die vaart zeer hagchelijk.
Ondanks al deze moeijelijkheden had de Endeavour omstreeks 1300 mijlen afgelegd langs deze woeste en onbekende kust, toen in den nacht van 10 Junij, weinige uren nadat men een gevaarlijk koraalrif gelukkig was overgekomen, een geweldig gekraak het scheepsvolk aankondigde, dat het schip had gestooten. De Kapitein vloog op het dek. Sir joseph banks heeft mij dikwijls verhaald, hoe cook gewoon was alle schikkingen voor den nacht te maken en vooraf al zijne bevelen te geven, als hij in onbekende zeeën zeilde; hij begaf zich niet ter ruste, voordat hij alle mogelijke maatregelen en voorzorgen had genomen en order gegeven, om hem bij de minste kleinigheid te roepen. De Kapitein was bij het eerste alarm ongekleed op het dek; toen de tweede stoot werd gevoeld, gaf hij reeds met zijne gewone kalmte en juistheid zijne bevelen. Het schip had gestooten op een koraalrif, dat bijna tot aan de oppervlakte van het water kwam, maar dat bij eene volkomen kalme zee niet te zien was. Door de golven gedragen, was het schip den rand der rots overgeraakt en nu als opgesloten in eene binnenruimte, die hier en daar niet meer dan vier voet diep was. Tot overmaat van ramp zag men bij het maanlicht de planken der dubbeling en de looze kiel rondom het schip drijven. Schipbreuk scheen onvermijdelijk; men moest op alle mogelijke wijze het schip ligten, en ook dan nog was het niet waarschijnlijk, dat het in zijn geheel zou blijven tot aan den volgenden vloed, die het uit zijne gevangenis zou kunnen verlossen. Bij het eerste daglicht bleek het gevaarlijke van hunnen toestand nog meer. Het land was acht mijlen van hen af; in die tusschenruimte
| |
| |
zag men geen enkel eilandje, dat tot toevlugt kon dienen, indien het scheepsvolk genoodzaakt mogt zijn het schip te verlaten. Hoe verschrikkelijk hun toestand was, de strengste tucht bleef bewaard; geene poging, om gehoorzaamheid te weigeren, geen schijn van ontevredenheid; ieder legde eenen ijver aan den dag, die aan opgeruimdheid grensde. Geen ongepast woord, geen vloek, geen gemor werd gehoord. Men poogde eerst het schip te ligten; met dit oogmerk wierp men alles, wat niet volstrekt onmisbaar was, over boord; de kanonnen, den ballast, kruid en lood, alles, wat men dubbel had. Twee maal kwam de vloed, voordat het schip vlot werd; toen het zich eindelijk ophief en niet meer op de rotsen rustte, vreesde men, dat het zinken zou. Met gestadig pompen kon men slechts beletten, dat het water hooger steeg. Uitgeput van vermoeijenis en wanhopig, omdat al hunne pogingen niets baatten, werd het scheepsvolk ten laatste schier moedeloos, toen een der adelborsten een middel voorsloeg, dat hij in Amerika had zien aanwenden, en dat men noemt het schip voeren (fothering the ship); men maakt onder het schip een zeil vast, waaraan werk, wol, schapenmest en dergelijke dingen losjes gehecht zijn. Door de zuiging van het water worden al deze stoffen naar de opening getrokken, die daardoor gestopt of kleiner wordt. Men beproefde dit middel met gelukkig gevolg, en het werken aan ééne pomp was thans voldoende. Men zette den togt voort, totdat men, om het schip te kalefateren, de rivier aantrof, die naar den naam van het schip genoemd is. Toen de Endeavour op zijde lag, ontdekten de reizigers, aan welke bijzondere omstandigheid zij hun behoud verschuldigd waren. Een groot stuk koraal was in de kiel geraakt en had het lek grootendeels gestopt. Zonder dit opmerkelijk toeval ware het schip ongetwijfeld gezonken. Men kan begrijpen, met welke dankbare aandoeningen het scheepsvolk bij dit gezigt was bezield. In zijn
reisverhaal geeft Kapitein cook grooten lof aan al zijne manschap, en noemt bijzonder den Heer banks en zijne medgezellen.
Naauwelijks was de vreugde over deze onverhoopte redding bedaard, of een nieuw ongeluk verbeidde de reizigers. De scheurbuik begon zich te openbaren. Onder anderen waren de sterrekundige green en een inboorling tupia zoodanig aangetast, dat men hunne genezing onmogelijk achtte. Men zocht versche groenten op voor de zieken, en de Heer
| |
| |
banks bestuurde met zijne gewone veerkracht en bekwaamheid de daartoe noodige togten. Op een van deze ontdekte hij het zonderlinge dier, later aan de natuurkundigen en het publiek bekend onder den naam van den Kanguroo. De uitgezondene manschappen bragten visch, tortelduiven, schelpdieren en eenige groenten, die aan de zieken veel goed deden. Banks zamelde uitvoerige berigten op aangaande de zeden en gewoonten der inboorlingen, die van groot belang waren voor de wetenschap. Aan hem is men vooral ook de afteekening der wilden verschuldigd, waarmede men gedurende de reis in aanraking kwam, en die een belangrijk licht verspreidt over de anthropologie. Hij betoonde bij die studiën niet minder oordeel dan ijver. Hij schroomde niet, zich te wagen te midden van eene menigte inboorlingen, vergramd door eene of andere onvoorzigtigheid; hij wist hun weêrstand te bieden, wanneer hunne roofgierigheid hen tot gewelddadigheden verlokte. Hij trad alleen hunne woningen binnen; hij bragt de nachten door, op den grond slapende verre van het scheepsvolk, en te midden van de wilden, die hem gemakkelijk zouden hebben kunnen verrassen.
Na het schip te hebben gekalefaterd, volbragt Kapitein cook den gevaarlijksten zeetogt. Hij nam eene reeks van klippen en eilanden ten noordoosten op; vervolgens, na meer dan 2000 mijlen der kust te hebben langs gezeild, nam hij bezit van het land in naam van Engeland, en noemde het Nieuw-Zuidwallis. Hij zeilde vervolgens naar Nieuw-Guinea, dat hem bleek een eiland te zijn, afgescheiden van Nieuw-Holland. Den 9 October kwam hij te Batavia, waar het schip geheel moest worden hersteld. Toen men de kiel nakeek, zag men, dat die op vele plaatsen niet dikker was dan eene schoenzool. Zij was zoo versleten, dat er hier en daar, om zoo te spreken, niets dan eenig werk in de voegen was, dat het leven der schepelingen had gered. In dien vreeselijken toestand, met zulk een gebrekkig vaartuig, hadden zij den Oceaan beploegd! - Op nieuw brak thans de vroegere ziekte weder uit. In weinige dagen bezweken zeven manschappen. Het getal zieken was zoo groot, dat slechts tien man meer dienst konden doen. De Heeren banks en solander werden er zoo hevig door aangetast, dat men aan hun behoud wanhoopte. Alleen een togt in het binnenland redde hen. Ondanks zijn ijzeren gestel, moest ook cook zijn' tol aan de ziekte betalen. Toen men den 26 De- | |
| |
cember onder zeil ging, werd de Heer banks aan boord gebragt in eenen toestand, die weinig of geen hoop overliet. De koorts woedde gedurende den verderen overtogt. De stilte van den nacht werd meermalen door de lijkdienst afgebroken, en vóór dat men de Kaap had bereikt, waren er 31 man bezweken. Daaronder behoorden de Heer green en de adelborst monkhouse, die het schip door zijnen goeden raad had gered. Na eene maand te hebben vertoefd, ligtte de Endeavour het anker,
en wendde den steven naar Engeland.
Vóór dat men daar aan wal stapte, verzocht Kapitein cook aan al de leden der expeditie, om hem hunne dagboeken, aanteekeningen en papieren ter hand te stellen. Het was aan allen verboden, iets in het licht te geven, daar de regering zelve eenen persoon wilde kiezen, om het reisverhaal publiek te maken. De keuze viel op Doctor hawkesworth, die zich met veel zorg en niet zonder bekwaamheid van deze taak kweet. Parkinson, broeder van een der togtgenooten, die den Heer banks als teekenaar had vergezeld, schond het ontvangene bevel en gaf eene reeks van teekeningen uit; maar de edelmoedige beschermheer van den kunstenaar bragt de zaak weder in orde, door bijna de geheele oplage van het werk te koopen.
De uitkomsten van den togt waren hoogstbelangrijk. De waarnemingen ten opzigte van de parallax der zon waren uitstekend gelukt. Men had de zeden en gewoonten der Societeit-eilanders leeren kennen. Door hulp van banks en zijnen geleerden togtgenoot had men de planten, mineralen en dieren dezer eilanden, die van Nieuw-Holland, Nieuw-Zeeland, Nieuw-Guinea nagespoord. Men had de kusten van Nieuw-Holland en Nieuw-Zeeland opgenomen, en bevonden, dat deze eilanden van het zuidelijke vasteland gescheiden waren. Men had bewezen, dat er geen vastland was op 47o Z. breedte. De hoofden der expeditie verwierven grooten lof, en Kapitein cook werd terstond tot eenen hoogeren rang bevorderd. Daarbij moeten wij het erkennen, dat een groot deel van deze uitkomsten aan den Heer banks was te danken, die de belangrijkste berigten had opgezameld, niet alleen met betrekking tot de natuurlijke geschiedenis, maar ook ten opzigte van de zeden en gewoonten en den maatschappelijken toestand der wilde volken. Zijn dagboek diende later bij het opstellen van het reisverhaal.
| |
| |
Hoe belangrijk de uitkomsten ook waren, zij leerden het zuidelijk halfrond niet verder dan tot den 47sten graad kennen. Men kon derhalve nog vooronderstellen, dat de Terra australis op eene hoogere breedte lag, dan die Kapitein cook had moeten opnemen. Men maakte dus eene nieuwe expeditie gereed onder denzelfden aanvoerder. Het is niet zonder verbazing en bewondering, dat men den Heer banks, al de gevaren vergetende, waaraan hij was blootgesteld geweest, de vermoeijenissen en ontberingen niet tellende, en vol ijver voor de zaak der wetenschap, op nieuw zijne diensten ziet aanbieden na weinige maanden rust. Zijn aanbod werd gretig aangenomen, en hij maakte zijne toebereidselen op zoo groote schaal, dat hij, ondanks zijnen rijkdom, tot eene geldleening zijne toevlugt moest nemen. Hij verbond aan zich den schilder zoffany, benevens drie teekenaars, twee secretarissen en negen bedienden, allen geoefend in de kunst, om planten en dieren te bewaren. Hij schafte zich overvloedige boeken, instrumenten, platen aan, en den noodigen voorraad voor zulk een talrijk gevolg. Lang was hij gereed, om zich bij de expeditie te voegen, toen belemmeringen van de zijde der Admiraliteit zijn geduld uitputteden, en hem dwongen, om van zijn plan af te zien. Wij achten het billijk, om den naam van den man bekend te maken, aan wien de wetenschap deze hinderpalen moet wijten, en moeten Sir hugh palliser noemen. Men heeft verzekerd, dat Kapitein cook zelf zich tegen het medegaan van den Heer banks zou hebben verklaard; maar, behalve dat dit zeer onwaarschijnlijk is, mist deze bewering alle bewijs. Een brief van den beroemden zeereiziger toont daarentegen, dat hij zeer gezind was, om de toebereidselen van zijnen vriend en reisgenoot te helpen bevorderen.
Men overreedde den Heer banks, om zijne gemaakte onkosten niet zonder vrucht te laten blijven, en om eenen togt te doen naar IJsland met Doctor solander en eenen Zweedschen geestelijke von troil. Sir joseph bragt veertig lieden bijeen, daaronder begrepen de teekenaars, de secretarissen, de matrozen en de bedienden. In Augustus 1772 bereikten zij IJsland, bleven daar eene maand, en onderzochten alles, wat betrekking had op de natuurlijke historie. Zij beklommen den Hecla, bezochten de heete bronnen, den Reygum en den Geyser. De Heer banks kocht eene rijke verzameling boeken en handschriften, die hij aan het Brit- | |
| |
sche Museum ten geschenke gaf. Doctor von troil, die later Aartsbisschop van Upsal werd, gaf eene belangrijke en volledige beschrijving van deze reis in het licht. Banks liet dit gaarne aan hem over, zoo weinig letterkundige eerzucht bezat hij.
In Engeland teruggekeerd, vestigde banks zich te Londen. In den zomer maakte hij korte uitstapjes naar zijne goederen in Lincolnshire. Zijne gastvrijheid was onbegrensd en kende schier geene uitzonderingen. Zijn huis op Sohosquare, zijne rijke boekerij, zijne kostbare verzamelingen van kaarten, teekeningen, platen en voorwerpen der natuurlijke historie stonden altijd voor de geleerden open. De vreemdelingen werden uitstekend ontvangen. Banks zag zich gaarne omringd van mannen van studie.
Toen in 1777 Sir john pringle zijne betrekking als voorzitter van de koninklijke maatschappij had nedergelegd, werd de Heer banks in November 1778 verkozen, om hem op te volgen. Hij wijdde zich dadelijk met zijnen gewonen ijver aan de pligten van dezen hoogen post. Gedurende eenige jaren was zijn bestuur het voorwerp der algemeene goedkeuring; maar welhaast ondervond ook hij, dat men geene misbruiken kan afschaffen zonder zich vijanden te maken. Hoe gering in den aanvang het getal der berispers zijn moge, zij vormen welhaast een middelpunt, waarom alle ontevredenen, hebzuchtigen, nijdigaards en dergelijke lieden zich vereenigen. Onder de misbruiken, die hij wilde te keer gaan, behoorde het volgende: De maatschappij ontsloot den toegang tot hare rijen hoogst gemakkelijk. De secretarissen kozen, om zoo te spreken, wie hun goeddacht. Al wie achter zijn' naam de drie letters F.R.S. (lid van de koninklijke maatschappij) wenschte gespeld te zien, ieder geestelijke, die eene betere plaats verlangde, ieder geneesheer, die zich in de praktijk wenschte in te werken, behoefde slechts kennis aan te knoopen met deze heeren en hunne toegenegenheid te winnen. De gedurige aanraking tusschen de secretarissen en de leden gaf aan de eerstgenoemden duizende gelegenheden, om hunne beschermelingen aan te bevelen en voort te helpen. Naauwelijks raadpleegde men den voorzitter, ofschoon deze bijzonder belast was met de zorg voor eene goede en onpartijdige keuze. D'alembert, het is bekend, zinspeelde op die gemakkelijkheid in het verleenen van wetenschappelijke eeretitels, toen hij
| |
| |
schertsende zeide tot hen, die naar Engeland gingen, dat hij hen leden van de koninklijke maatschappij zou maken, als zij dat wilden, gelijk hij zelf het zou worden, als hij er iets om gaf. De nieuwe voorzitter besloot hierop orde te stellen. Daar het getal leden onbepaald is, ontveinsde hij zich niet, dat de titel van lid nooit zoo gezocht kon worden als die van lid der Fransche akademie; maar hij hoopte hem toch eenigzins zijnen vroegeren luister terug te geven, door hem niet te verleenen zonder voorafgaand onderzoek. Hij stelde de beide volgende bepalingen vast: 1. ieder, die met goed gevolg de wetenschappen beoefende of belangrijke onderzoekingen had gedaan, moest worden toegelaten, zonder onderscheid van rang en rijkdom; 2. rijke of vermogende lieden, genegen om de wetenschappen te verrijken, uit te breiden, te beschermen, konden, na rijp beraad, leden worden van de maatschappij. Het is te bejammeren, dat de Heer banks, eenmaal aan het verbeteren, niet het dwaze en vernederende statuut heeft vernietigd, volgens hetwelk de pairs en leden van den geheimen raad dadelijk kunnen worden aangenomen; terwijl alle andere candidaten drie maanden te voren hunne redenen van aanspraak op toelating moeten inleveren. Dit gebruik, reeds verkeerd in beginsel, wordt nog verkeerder bij de uitvoering. Wat hiervan zij, de voorzitter beijverde zich, om het schreeuwendste misbruik af te schaffen en tegen onwaardige verkiezingen te waken. Opentlijk gaf hij zijn vast besluit te kennen, om ten strengste te zorgen voor de toepassing van de wetten. Op het oogenblik der verkiezing aarzelde hij niet, om ronduit zijne meening te openbaren en zich tegen dezen of genen candidaat te verklaren. Het gevolg hiervan was, dat verscheidenen werden verworpen, en dat er tweedragt ontstond in het ligchaam van de maatschappij zelve. De rust van den verdienstelijken voorzitter werd door haat en laster verstoord; maar de tijd deed hem regt wedervaren en
zette zijne vijanden op hunne plaats.
Vele omstandigheden werkten zamen, om aan Sir joseph banks den invloed te verschaffen, dien hij zoo edelmoedig ten beste der wetenschappen gebruikte. Zijn groote rijkdom, zijn rang in de wereld, de gunst, die hij aan het hof en bij de ministers genoot, de roem van zijne reizen, zijne onvermoeide vlijt, zijne belangstelling in werkzame geleerden, zijne onafhankelijkheid van geest, geheel vrij van den
| |
| |
naijver, die zoo dikwijls tusschen mannen van studie heerscht, zijne groote werkzaamheid, de schranderheid van zijn oordeel, zijne kennis van het menschelijke hart, zijne groote ondervinding - dat alles vormde een geheel van natuurlijke en verkregene hoedanigheden, zoo als misschien bij geen ander werd gevonden. Meer dan veertig jaren bleef hij de ijverige bevorderaar der wetenschap. Vóór noch na hem heeft iemand, in zijnen hoogen rang geplaatst, haar zoo veel dienst bewezen.
Gelijk vroeger, wijdde hij zich vooral aan de natuurlijke historie, wier verschillende vakken hij met gelijken goeden uitslag beoefende. Hij hield zich echter vooral onledig met de botanie, in welke hij eenen eersten rang bekleedde. Een groot deel van zijn leven en zijnen rijkdom besteedde hij tot het doen maken van prachtige verzamelingen, van teekeningen en platen betrekkelijk deze laatste wetenschap; zijne doorgaande onverschilligheid voor letterkundigen roem deed hem zoo weinig denken aan elke uitgave van zijne stukken, dat hij, zoo als men verhaalt, aan anderen gaarne de slotsommen van zijnen arbeid afstond op het oogenblik, waarop deze van belang werden. Terwijl de werken van anderen zich met zijne denkbeelden verrijkten, terwijl Engelsche en vreemde geleerden van zijne uitgebreide kundigheden partij trokken, jaagde hij er voor zichzelven geen voordeel mede na. Het was hem genoeg te zien, hoeveel hij toebragt aan de bevordering van zijne geliefde studiën.
In 1780 werd banks Baronet, en in 1795 ontving hij de Bath-orde, eene onderscheiding, die men destijds enkel aan krijgslieden of staatsmannen plagt te schenken. In 1797 werd hij benoemd tot lid van den geheimen raad, en volgde den Hertog van Ancaster op als recorder van Boston. Hij weigerde standvastig, om in het Parlement zitting te nemen. Hij was sedert lang in hooge gunst bij Koning george III, die de opregtheid van zijn karakter, zijnen moed in het tarten van gevaren ter liefde der wetenschap, en zijne vastheid van geest hoogelijk waardeerde.
Men heeft dikwijls gezegd, dat de Ministers meermalen hunne toevlugt namen tot zijnen persoonlijken invloed op den Koning, om diens toestemming te verkrijgen tot maatregelen, die hij afkeurde. Ik hecht geen het minste geloof aan deze bewering; niet alleen zou Sir joseph banks zich nooit met deze taak hebben belast, maar ik houd mij ver- | |
| |
zekerd, dat ook de Koning hem niet zou hebben toegelaten zulk eene rol te spelen. Zijn neef, Sir e. knatchbull, heeft mij ook verzekerd, dat zijn oom nooit iets dergelijks beproefd heeft. Verscheidene malen trad hij tusschenbeiden met een doel meer in overeenstemming met zijne maatschappelijke stelling en met gelukkig gevolg. Gedurende den langen oorlog, die de wereld teisterde na 1792, beijverde hij zich, om zooveel mogelijk de rampen te lenigen, die daardoor ook op de geleerden drukten. Op zijn aanzoek gaf het Gouvernement bevelen ter gunste van la perouse, indien de Engelsche vloot dien ongelukkigen zeereiziger mogt ontmoeten. Toen d'entrecasteaux gezonden werd om zijnen landgenoot op te zoeken, en de verzamelingen van la billardière in handen van Engeland vielen, gaf Sir joseph banks ze aan den geleerde terug, zonder ze zelfs te willen onderzoeken, om den wezentlijken eigenaar niet van zijne regtmatige ontdekkingen te berooven. Menigmalen liet hij aan den Jardin des Plantes verzamelingen teruggeven, die aan deze inrigting gezonden en onzen zeelieden in handen waren gevallen. Hij zond naar de Kaap de Goede Hoop, om papieren terug te eischen, die aan den Heer von humboldt toebehoorden en die onze kruisers hadden prijs gemaakt, en hij wilde niet, dat men hem de gemaakte onkosten terug betaalde. Hij poogde zelfs het onregt te herstellen, dat vreemde volken jegens de mannen van wetenschap pleegden. Toen
broussonet Frankrijk had moeten verlaten, om aan de woede der omwenteling te ontkomen, beval Sir joseph aan zijne correspondenten in Spanje en Portugal, om in diens behoeften te voorzien. Te Lissabon en te Madrid vond de Franschman eene geopende beurs. Dolomieu, in Sicilië gevangen gehouden door de dwingelandij der wreede Koningin, ondervond gedurende zijne lange gevangenschap de blijken van de menschlievendheid van banks. Zijn ontslag kon deze niet bewerken. Engelschen, door de willekeurige staatkunde van napoleon gevangen gehouden, hadden aan hem meermalen de toestemming te danken tot hunne terugkeering naar hun vaderland. Een van mijne geleerde vrienden, een der eerste oosterlingen van onzen tijd, zou te Verdun bezweken zijn zonder de edelmoedige tusschenkomst van Sir joseph banks. Op zijn verzoek trad het Instituut meermalen bij den Keizer tusschenbeiden. Zoodra men onder de gevangenen eenen geleerde
| |
| |
ontdekte, werkte de voorzitter van de Londensche koninklijke maatschappij of zijne ambtgenooten te Parijs aan diens bevrijding.
In 1802 benoemde de Fransche akademie hem tot buitenlandsch lid. Hij bedankte haar voor deze eer in de warmste bewoordingen. De niet- Franschgezinde partij geraakte in geweldige beweging over dit eerbewijs en over de dankbaarheid, waarmede Sir joseph het had aangenomen. Men viel hem met bitterheid aan; cobbett, die te dien tijde Frankrijk en den vrede vloekte, schreef eenen brief aan de leden van de koninklijke maatschappij, waarin hij hen bezwoer, den voorzitter van zijne waardigheid te ontzetten, omdat hij het Instituut het eerste letterkundige ligchaam van Europa had genoemd. Maar de storm dreef weldra voorbij. Verstandige lieden oordeelden, dat de lofprijzende taal van Sir joseph niet te buiten ging, wat bij dergelijke gelegenheden gebruikelijk was, en dat hij volstrekt in geen opzigt te kort had gedaan aan den eerbied, aan de koninklijke maatschappij verschuldigd.
Zijne studie der natuurlijke historie en zijne latere landbouwkundige werkzaamheden verhinderden hem niet, om met ijver ontdekkingen in onbekende streken uit te lokken. Hij was de eigenlijke stichter van de Afrikaansche Vereeniging; en ieder weet, dat ledyard, de merkwaardigste reiziger na mungo park, toen hij gedurende zijnen beroemden togt ondersteuning noodig had, van Sir joseph eenen wissel ontving, die hem in het verre land, waar hij zich bevond, hulp verschafte. Ten gevolge van de pogingen van banks en zijnen invloed bij het Fransche Gouvernement, werd de gevangenschap van flinders, dien ik dikwijls met cook heb hooren vergelijken, grootelijks verzacht. Niet alleen lokte hij op allerlei wijze tot aan het einde van zijn leven allerlei ontdekkingen uit, maar hij trachtte ze ook ten nutte des menschdoms te doen strekken. Hem mag men beschouwen als den oprigter van de kolonie te Botanybaai. Hij was het, die de middelen aan de hand gaf, om den broodboom van de Zuidzee-eilanden naar West-Indië over te planten en er ook den Bengaalschen mango over te brengen. Door zijne proefnemingen werden de vruchten van Ceylon en Perzië naar West-Indië en Europa gevoerd. Zijne liefde voor de botanie bepaalde zich, zoo als men ziet, niet enkel, gelijk die van vele botanisten, tot beschrijvingen of klassificatiën,
| |
| |
tot het zamenstellen van eenen cataloog of het verzamelen van een herbarium. De tuinbouw boezemde hem levendig belang in, en de maatschappij, aan dezen gewijd, was hem, zoo niet haren oorsprong, althans een deel van haren goeden uitslag verschuldigd. Gedurende tweeënveertig jaren hield Sir joseph zich vlijtig met het Britsche Museum bezig en maakte het rijke geschenken. Na zijnen dood erfde het zijne rijke boekerij en de meeste zijner verzamelingen.
Zijne uitgegevene geschriften, gelijk ik reeds zeide, staan niet in verhouding tot zijne wetenschappelijke werkzaamheid. Zij betreffen enkele punten van land- of tuinbouw.
Gedurende de laatste dertig jaren van zijn leven leed Sir joseph banks veel en bijna onafgebroken aan het voeteuvel. De laatste 14 jaren kon hij zich van zijne beenen schier niet meer bedienen. Hij nam tot onderscheidene middelen zijne toevlugt, om de hevigheid der aanvallen te verzachten. Hij gebruikte volstrekt geene gegiste dranken en onthield zich van alle dierlijk voedsel; maar, zoo de aanvallen minder hevig werden, zij keerden gedurig terug. Het geneesmiddel van husson gaf hem op het laatst veel verligting. Aan hen, die het er voor hielden, dat dit middel het gestel ondermijnde en het leven verkortte, zeide hij: ‘Hoe vele jaren levens geeft gij mij, als ik het niet gebruik?’ Langzamerhand putte echter de pijn zijne krachten uit, en hij stierf op zijn buitengoed Spring-Grove, te Hounslow, op den 19 Junij 1820, in den ouderdom van 78 jaren.
Zijn testament getuigde nog van zijne liefde voor de wetenschappen. Den Heere brown, zijnen bibliothecaris, vermaakte hij eene lijfrente van 200 pond, met het gebruik van zijne boekerij en zijne verzamelingen, op voorwaarde dat hij zijne studiën in de natuurlijke historie zou voortzetten en den plantentuin te Kew met zijne kennis ten dienste staan; aan den Heer bauer, die dertig jaren lang zijn teekenaar was geweest, verzekerde hij een jaarlijksch inkomen van 300 pond, mits hij te Kew bleef wonen en voor den plantentuin arbeiden. Hij verlangde begraven te worden in de plaats, waar hij zou sterven; hij verzocht zijne bloedverwanten, om zich de droefheid te besparen van zijne begrafenis bij te wonen, en eischte uitdrukkelijk, dat men geenerlei gedenkteeken voor hem zou oprigten. Hij liet eene weduwe na, met wie hij in 1779 was getrouwd; kinderen
| |
| |
had hij niet, en zijne aanzienlijke goederen vielen aan de bloedverwanten van zijne echtgenoote ten deel. |
|