Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSir Joseph Banks.Ga naar voetnoot(*)Bijna alle mannen van vroegeren en lateren tijd, die aan de vorderingen der wetenschap hebben medegearbeid, hebben gedenkteekenen hunner werkzaamheid achtergelaten. Zij hebben ons een of ander werk geschonken, waarin zij hunne denkbeelden hebben uitgedrukt. Men zou bezwaarlijk ons socrates kunnen voorhouden als eene merkwaardige uitzondering, omdat de meeningen van dezen grooten wijsgeer ons zijn bewaard gebleven in de onsterfelijke geschriften van twee zijner leerlingen. De belangrijke ontdekkingen van archimedes en pythagoras zijn te duidelijk aangewezen in de werken der oude wiskundigen, dan dat men vrijheid zoude hebben, om aan hun regt op de dankbaarheid en bewondering der nakomelingschap te twijfelen. Dat vele wiskunstige | |
[pagina 626]
| |
werken thans verloren zijn, neemt de gepastheid en juistheid van den voorgestelden regel niet weg; zij hebben bestaan en de ontdekkingen der schrijvers voor volgende tijden bewaard. Hechten wij evenwel niet te veel aan deze waarheid; een vriend der wetenschap kan haar groote diensten hebben bewezen zonder een eenig boek te hebben geschreven. Indien black, bij voorbeeld, zich had bepaald tot het ontdekken van de verborgene warmte en van de specifique warmte, zou men hem met regt hebben beschouwd als een der grootste lichten voor de nieuwere natuurkundige wetenschap, maar zijn regt als uitvinder zou alleen zijnen onmiddellijken hoorders voor den geest hebben gestaan, omdat het eenige werk, dat hij heeft geschreven, over zijne andere ontdekking handelt, over de vaste lucht en den aard der alcalische aardsoorten. Om een nog treffender voorbeeld aan te halen, zien wij niet den grooten naam van watt duurzaam leven, zonder dat zijn roem is gevestigd op een boek waarin hij zijne werkzaamheid heeft beschreven? Hetzelfde geldt van arkwright. Even als de mannen, aan wie men nuttige ontdekkingen heeft te danken, of die deze op het leven wisten toe te passen, zonder dat zij eenig boek hebben achtergelaten, toch eene hooge plaats kunnen verdienen in de schatting van alle vrienden der wetenschap, zoo kan het ook gebeuren, dat geleerden, die in eenen minder hoogen, maar niet minder nuttigen kring zijn geplaatst, ten gevolge van hunnen belangloozen ijver regt hebben op eenen eervollen rang naast de schrijvers, wier verdienste bestaat in het beoefenen der wetenschappen. De uitstekende en brave man, over wien deze schets handelt, behoort tot deze klasse van lofwaardige menschen. Indedaad, met uitzondering van een paar stukken over landbouwkundige onderwerpen, heeft Sir joseph banks geen enkel boek uitgegeven, en heeft ons niets achtergelaten, dan zijne uitgebreide briefwisseling met andere vrienden der wetenschap. Daarom heeft zich zeker tot dus verre niemand opgewekt gevoeld, om de levensbeschrijving te geven, welke wij thans willen beproeven. En toch, welk eene heerlijke studie is het leven van eenig man, voor wien de wetenschap niet de ladder was, om een of ander doel te bereiken, en die zonder bijoogmerken zich toelegde op het onderzoek der waarheid! Wie heeft ooit | |
[pagina 627]
| |
den naam van philosoof meer verdiend, dan Sir joseph banks? Hij had de wijsheid hartstogtelijk lief; studie was zijn grootste genot, en zijn grootsche eerzucht versmaadde den bijval en het gerucht, die het verschijnen van boeken dikwijls volgen. Sir joseph banks behoorde tot eene rijke en oude familie, sedert den tijd van eduard III in Yorkshire, en later in het Graafschap Lincoln gevestigd, waar zij aanzienlijke goederen bezat. Hij werd op den 2 Februarij 1743 te Londen geboren. Nadat hij gedurende eenigen tijd aan de zorg van eenig huisonderwijzer was toevertrouwd, werd hij, elf jaren oud, naar Harrow gezonden. Vier jaren later ging hij naar Etson, waar zijn goedhartig karakter en opgeruimd humeur hem bij zijne leermeesters bemind maakten, maar waar hij zich overigens in den aanvang onderscheidde door eenen grooten afkeer van studie, en eene buitensporige liefde voor ligchaamsoefeningen. Een jaar later vond een van zijne meesters hem gedurende de speeluren geheel verzonken in het lezen van een boek. Zie hier, hoe Sir joseph zelf, volgens een verhaal, door Sir everard home bewaard, de omkeering verklaarde, die er omstreeks dezen tijd in zijne gewoonten plaats had. Hij was op zekeren dag zich met zijne medeleerlingen gaan baden. Toen hij weder uit het water kwam en zich had aangekleed, was hij alleen; hij sloeg een voetpad in door eene groene weide. Het was een liefelijke zomeravond; het pad was omzoomd met bloemen. De jeugdige scholier vond zoo veel genoegen in het beschouwen der natuur, die voor hem was ontloken, dat hij uitriep: ‘Hoe schoon! Ware het niet beter mij den naam te leeren van die fraaije planten, dan de Latijnsche en Grieksche woorden, die men mij gedurig voorpraat?’ Deze aandoening, dit zich openbarend instinkt hield hem niet van het vervullen zijner pligten terug. Maar zoodra hij kon, legde hij zich op de studie der botanie toe. Bij gebrek aan betere onderwijzers wendde hij zich tot vrouwen, die planten zochten voor drogisten, en liet zich van haar alles leeren, wat zij wisten. Hij gaf haar zes stuivers voor iedere les. Bij een zijner bloedverwanten, waar hij eenige vacantiedagen doorbragt, vond hij in het kabinet zijner moeder een oud, verscheurd en onvolledig exemplaar van het werk van gérard; hij herkende daar den naam en de afbeelding van de planten; waarvan hij reeds iets wist, en nam het mede naar de school, | |
[pagina 628]
| |
Van dat oogenblik af hield hij zich bezig met het verzamelen van planten en van kapellen en insekten. Ik heb mijnen vader, die van zijnen leeftijd was, hooren verhalen, dat hij zich dikwijls bij hem voegde; beiden hielden zeer veel van ligchaamsbeweging en waren goede zwemmers. Banks bleef altijd zijnen ouden schoolmakker gedachtig, en die welwillende herinnering bezorgde mij zijne vriendschap. Mijn vader schilderde mij hem als buitengewoon schoon, sterk, vlug. Voor geene vermoeijenis deinsde hij terug, geen gevaar schrikte hem af. Den tijd, dien hij buiten de school doorbragt, besteedde hij aan het verzamelen van bloemen en insekten, die hij vervolgens in zijn herbarium overbragt of in kastjes opstak. Gelukte het banks, om zijnen medeleerling aan zijn bestuur of aan zijne opstellen te ontrukken, dan sleepte hij hem mede tot lange en verre togten. Ik schrijf aan deze jeugdige liefhebberij de groote verzameling van vlinders, insekten, schelpen en zelfs versteeningen toe, die wij op Brougham bezitten. Ik heb mijnen vader nooit de aneedote hooren verhalen, door Sir gérard home medegedeeld, maar hij stelde mij altijd zijnen vriend joe voor, als die zich zeer weinig om zijne boeken, zijn Grieksch en Latijn bekommerde. In 1760 werd Sir joseph van Etson weggenomen, om te worden ingeënt. Deze kunstbewerking moest onderscheidene malen herhaald worden, voordat zij gelukte, en daar hiermede een geruime tijd verloren ging, besloot men hem niet weder derwaarts terug te zenden. Hij ging naar Oxford. Ook daar bleef de botanie zijne geliefkoosde studie. Daar de Hoogleeraar te Oxford, doctor sibthorp, geene afzonderlijke lessen gaf, vroeg de jonge naturalist hem verlof, om eenen onderwijzer aan te nemen, wiens bezolding door de leerlingen zou worden betaald. De Doctor stemde dit verzoek gereedelijk toe, en banks ging naar Cambridge en bragt van daar den Heer israel lyon mede, een' geleerde, plantenkenner en uitmuntend sterrekundige, die later Kapitein phipps vergezelde op zijne reize naar de pool. Deze hield nu lessen voor de jonge lieden, die zich vereenigd hadden, om van zijne bekwaamheden nut te trekken. Banks maakte daarvan een ijverig gebruik. Maar onder de eigenlijke Oxfordsche studenten bekleedde hij eenen zeer ondergeschikten rang. Later vertelde hij, dat het hem dikwijls gebeurd was, wanneer hij binnentrad op het oogen- | |
[pagina 629]
| |
blik, waarin men over de oude schrijvers handelde, dat men riep: ‘Banks hier? Hij kent immers geen Grieksch!’ waar is het, dat in andere gevallen de liefhebbers van het Grieksch en Latijn, verlegen met een of ander punt van natuurlijke historie, op hunne beurt zeiden: ‘Wij moeten het banks vragen!’ In 1761 stierf de vader van Sir joseph, en drie jaren later, een jaar nadat hij Oxford had verlaten, nam de zoon bezit van de aanzienlijke goederen in Lincolnshire. Van dat oogenblik af schittert de verdienste van dezen uitstekenden man in vollen luister, zijne jeugd, zijn voorkomen, zijne fortuin noodigden hem uit tot een ledig leven, toegewijd aan zinnelijke genietingen of aan het bejag eener alledaagsche eerzucht. Hij zette zijne studiën met moed door en wijdde zich geheel aan de natuurlijke geschiedenis. Hij hield zich buiten het Parlement en verscheen bijna enkel in de kringen der geleerden. Zijne uitspanningen bepaalden zich tot ligchaamsbeweging en tot de visscherij, waarvan hij zulk een groot liefhebber was, dat hij geheele dagen en zelfs nachten zich daarmede bezig hield. Lord sandwich, die deze liefhebberij deelde en insgelijks goederen bezat in Lincolnshire, sloot eene naauwe verbindtenis met zijnen buurman. De beide vrienden waren zoo vol vuur en ijver voor hunne geliefkoosde uitspanning, dat zij de Serpentine wilde laten droogloopen, en Sir joseph betreurde het zeer, dat hun plan op het oogenblik der uitvoering ontdekt was, omdat hij gehoopt had, daardoor veel nieuws te leeren omtrent de huishouding der visschen. In Mei 1766 werd hij verkozen tot lid van de koninklijke maatschappij (Royal Society). In den loop van dat zelfde jaar vergezelde hij zijnen vriend Sir thomas adams aan boord van den Niger. Zijn oogmerk was planten te verzamelen. In het begin van 1767 in Engeland teruggekeerd, hervatte hij zijne studiën of liever zette hij die voort. Zijne naauwe betrekking tot solander, adjunct-bibliothecaris van het Britsche museum en den geliefden leerling van linnaeus, kwam hem daarbij zeer te stade. George III toonde zich in het begin van zijne regering den geleerden zeer genegen, en Lord bute, zijn minister, volgde zijn voorbeeld. Hij beminde hartstogtelijk de wetenschappelijke studiën en hield zich daarmede ijverig en met goed gevolg bezig. Onder zijnen invloed strekte de bescherming | |
[pagina 630]
| |
van de kroon zich uit tot allen, die denzelfden smaak hadden. Deze weetgierigheid gaf aanleiding tot belangrijke ontdekkingen in afgelegene streken, die nog niet door de reizigers waren onderzocht. Kapitein wallis had de merkwaardige eilandgroepen juist doen kennen, die over een gedeelte van de Zuidzee verspreid liggen. Men besloot, om in het belang der wetenschap en zonder eenig plan tot uitbreiding van magt nieuwe onderzoekingen te bewerkstelligen. Gedurende zijn verblijf op St. Helena in 1676 had halley den doorgang van Mercurius over de zonneschijf waargenomen, maar hij had aan de sterrekundigen de nog belangrijker taak achtergelaten om den doorgang van Venus waar te nemen. Hij kon geen getuige zijn van deze zeer zeldzame gebeurtenis, die volgens zijne berekening niet voor in 1761 moest plaats hebben. Hij toonde aan, dat de naauwkeurige waarneming van dit verschijnsel de parallax der zon kon doen kennen. De beste wijze, om dezen hoek te bepalen, bestaat in het doen van gelijktijdige waarnemingen op zeer verwijderde punten van den boog, door de planeet beschreven gedurende den tijd van haren doorgang. Dientengevolge zond de Britsche regering in 1761 een' waarnemer naar de Kaap, mason, en een' ander naar St. Helena, maskelyne. Het Fransche Gouvernement zond van zijnen kant le gentil naar Pondichery, chappe naar Tobolsk in Siberië, en pingré naar het eiland Rodrigo. Het weder was zoo ongunstig, dat men volstrekt geen resultaat van deze pogingen kon verkrijgen. De waarnemingen van pingré en mason zijn wel gebleken naauwkeurig te zijn geweest, maar zij verschilden zoo zeer van die hunner medewaarnemers, dat men in onzekerheid bleef. Daar in 1769 andermaal een doorgang moest plaats hebben, koos het gouvernement op nieuw eenen sterrekundige, om de waarnemingen te herhalen. Het belang van dit onderzoek valt in het oog, omdat het, wanneer de parallax bekend is, niet moeijelijk valt, om den afstand van de zon tot de aarde te vinden. De kennis dus van het zonnestelsel hing daarmede grootelijks zamen. De regeringen van twee groote rijken, gelijk Frankrijk en Engeland, konden dus niets beters doen, dan op alle mogelijke wijzen het welslagen van deze waarnemingen te bevorderen. Terwijl eene expeditie naar Otaheite in de Zuidzee werd gezonden, begaven de Heeren dymond en walles zich naar de Hudsonsbaai, call naar Madras, de Abt chappe | |
[pagina 631]
| |
naar Californië. De Deensche regering zond Pater hills naar Wardhus digt bij kaap Noord. Plansow ging, op bevel van den Koning van Zweden, naar Finland. Onderscheidene natuurkundigen begaven zich, op verlangen der Russische Keizerin, naar verschillende punten van Siberië. Vier van deze geleerden, zij, die op Otaheite, in Californië, aan de Hudsonsbaai en te Wardhus hunne waarnemingen hadden verrigt, zagen hunne pogingen met eenen volkomen goeden uitslag bekroond. De expeditie van den Heer green in de Stille Zuidzee had vooral deze waarnemingen ten doel, maar bovendien moest hij zich bezig houden met de natuurlijke historie van het eiland. Het plan der reis, dat schrander beraamd en verstandig ontwikkeld was, omvatte eene naauwkeurige opneming van de reeds bekende kusten en het onderzoek der nog onbekende streken. Zoodra hij had vernomen, dat een dergelijke togt beraamd werd, wendde banks zich tot zijnen vriend Lord sandwich, toen aan het hoofd der admiraliteit, ten einde verlof te krijgen, om zich bij de aangewezene geleerden te voegen. Toen de verlangde gunst hem was toegestaan, maakte hij toebereidselen in verhouding tot zijne groote schatten en zijnen ijver ter bevordering van de wetenschappen. Hij deed zich vergezellen van doctor solander, den bekwamen botanist, van wien wij reeds spraken, en nam twee teekenaars in zijne dienst en vier bedienden. Daar de expeditie onder toezigt stond van de koninklijke marine, werden allen die er deel aan namen, aan dezelfde scheepstucht onderworpen. De keus van Kapitein cook tot bevelhebber was bijzonder gelukkig of liever allerverstandigst. Eerst leerling bij eenen koopman in steenkolen te Whitby, had deze officier vervolgens gediend aan boord van een kolenschip, eene dienst het meest geschikt, om uitstekende zeelieden te vormen; omdat zij gevoerd wordt langs eene kust, waar bijna in het geheel geene toevlugtshaven is, en die dus den zeeman dwingt om altijd waakzaam te zijn. Toen de oorlog in 1756 uitbrak, nam cook als vrijwilliger bij de marine dienst. Hij legde daar weldra zoo veel bekwaamheid aan den dag, dat de Admiraliteit hem tot tweeden Stuurman aanstelde op eene sloep, de Mersey, aan wier boord hij zich bevond bij de belegering van Quebec onder den Generaal wolfe. Hij toonde zoo veel schranderheid bij het verkennen en peilen van de rivier voor den aanval, dat men hem gebruikte, om eene | |
[pagina 632]
| |
kaart te vervaardigen van St. Laurens af tot aan de zee. Ofschoon hij nooit geleerd had, om plannen of teekeningen te maken, is zijne kaart langen tijd de eenige in gebruik gebleven. Deze arbeid werd beloond met den rang van Kommandant aan boord van het fregat de Northumberland. Daar bleef hij tot in 1762. Hij wijdde al zijnen vrijen tijd aan de studie der wiskunde, waarin hij snelle vorderingen maakte; geholpen door eenen zeer geleerden man, kweekeling van bernoulli, later Majoor desbarres. In 1764 verkreeg Sir hugh palliser, die door eene staatkundige partij is belasterd, en die gedurende een aantal jaren de eenige vriend, de eenige beschermer van cook was, als Gouverneur van het eiland Terreneuve voor zijnen gunsteling den post van inspecteur der marine over het eiland en over Labrador. Cook bekleedde deze betrekking vier jaren lang en bezorgde de beste zeekaarten, die men van die streken bezit. Bij de bijzondere talenten van den zeeman bezat deze officier al de ligchamelijke hoedanigheden, die den mensch in staat stellen, om vermoeijenissen en ontberingen te dragen. Hij had een zeker en scherp oog, dat hem in staat stelde, om naauwkeurig afstand en rigting te schatten, eene ijzeren gezondheid, die hem onverschillig maakte voor moeite en waken. Met deze zeldzame hoedanigheden, die hem tot groote daden geschikt maakten, vereenigde hij eene onberispelijke wijze van handelen, die altijd dezelfde was, of hij had te bevelen of te gehoorzamen. Toegerust met groote vastheid van karakter en tegenwoordigheid van geest in de moeijelijkste omstandigheden, ontbrak het hem nooit aan hulpmiddelen, om zich bij elke gelegenheid te redden. Nooit misschien had eene regering, begeerig om den invloed en de magt des lands wijd en zijd uit te strekken, een' begaafder zeeman, een' man kunnen vinden zoo bijzonder geschikt voor de betrekking, waartoe men hem wilde roepen. Cook werd tot kapitein benoemd en aan het hoofd der expeditie geplaatst. Onder het bevel van dezen uitstekenden bevelhebber, wiens groote hoedanigheden hij meer dan iemand eerbiedigde, scheepte banks zich in. Er bestond tusschen den aanvoerder en den geleerde eene groote gelijkheid van geest. Beide kenmerkten zich door zucht tot orde, door vastheid van karakter, door den geest van geheele toewijding aan een bepaald doel, door naauwgezetheid in het be- | |
[pagina 633]
| |
trachten van hunnen pligt, door smaak voor woelige beweging en ligchaamsoefeningen. Deze overeenstemming van smaak en karakter verbond de twee mannen, die het toeval gedurende zoo langen tijd met elkander in aanraking bragt, met eene onverbrekelijke vriendschap. Noch het verschil van studie, noch dat der jaren (banks was 26, cook 40 jaren oud) was een hinderpaal voor hunne innige vertrouwelijkheid. Den 25 Augustus 1768 verliet de Endeavour de haven van Plymouth. Na eenige dagen toevens op Madera, kwamen de reizigers te Rio Janeiro, waar de naijver van den Gouverneur hun niet toestond, om aan wal te komen. Het zuidelijkste punt van het groote Amerikaansche vaste land, het Vuurland, was de eerste plaats, waar zij ontscheepten. Banks en solander zamelden daar eene groote menigte planten op; maar ofschoon men zich in het midden van den zomer dier streken bevond, zoo zagen de geleerden zich nog aan groote gevaren blootgesteld, toen zij de bergen wilden beklimmen. Zij troffen daar geweldige sneeuwstormen en eene zeer strenge koude. Drie van de manschappen, die de botanisten vergezelden, kwamen om. Doctor solander alleen kon door de pogingen en de volharding van zijnen vriend ontrukt worden aan den slaap, die in zulke omstandigheden de vreeselijke voorlooper is van den dood. Ik heb Sir joseph banks meermalen van de onwederstaanbare behoefte aan slaap hooren spreken, die zich ook van hem meester maakte. Het verlangen naar rust is zoo groot, dat beweging weinig uitwerking heeft. In dien vreeselijken toestand schijnen het bestaan en het waken de eenig mogelijke ellende, en het toppunt van geluk is te slapen of te sterven. Doctor solander, die zich zijne togten in Noorwegen en Zweden herinnerde, te midden van de scherpste koude, had zijne reisgenooten gewaarschuwd welk lot hen wachtte, zoo zij zich overgaven aan dien toestand van bedwelming en verdooving. ‘Wie gaat zitten, slaapt in,’ had hij gezegd, ‘en wie inslaapt, wordt niet weder wakker.’ Een der manschappen riep uit, dat hij niets liever wenschte, dan te sterven, indien hij maar mogt gaan liggen. Doctor solander sprak niet op dezelfde wijze, en toch handelde hij op dezelfde manier; hij sliep in, voordat hij het vuur had bereikt, dat banks had ontstoken. Toen deze hem ophief, waren de voeten van solander zoo ingekrompen, dat de schoenen van zelve los gingen en uitvielen. | |
[pagina 634]
| |
Den 26 Januarij 1769 verliet de expeditie kaap Hoorn en kwam den 1 April gelukkig op Otaheite. Het heerlijke klimaat, de bekoorlijke natuur, het belangwekkende volk die de reizigers hier vonden, waren wel geschikt, om lieden te betooveren, die acht maanden op zee waren geweest en geen land hadden bezocht, dan de ongastvrije kust van Vuurland. Te midden der rust evenwel vergaten de reizigers het oogmerk hunner zending niet; zij besteedden den tijd, die er vóór den doorgang van Venus verliep, aan sterrekundige waarnemingen en aan een naauwkeurig onderzoek van het eiland. Banks en zijn vriend bestudeerden alle takken van de natuurlijke geschiedenis van Otaheite; zij wisten zich de welwillendheid der inboorlingen te verwerven en eenen grooten invloed op hen te verkrijgen; meermalen moesten zij hunne geschillen beslissen. Banks verwierf dezen invloed door zijne openhartige manieren, door de met vastheid vereenigde zachtheid van zijn karakter; er valt niet aan te twijfelen, of ook zijn te gelijk aangenaam en ontzagwekkend voorkomen medewerkte, om indruk te maken op de verbeelding der wilden. Hij vond weldra gelegenheid, om eene belangrijke dienst aan de expeditie te bewijzen door den invloed, dien hij reeds op de eilanders bezat. Het observatorium was den 1 Mei opgerigt; de instrumenten waren aan land gebragt; weldra ontdekte men, dat de octant, die, in eene groote kist gepakt, in eene tent was gezet, waarvoor een schildwacht stond, was verdwenen. Het verlies van dit werktuig, indien het niet terug gevonden werd, was onherstelbaar en zou het geheele doel der expeditie verijdelen. Alle nasporingen waren vruchteloos; toen begaf banks zich naar de bosschen; door zijne verstandige en schrandere maatregelen wist hij te bewerken, dat het instrument hem werd terug gegeven. Bij deze pogingen bevond hij zich meer dan eens in tegenwoordigheid van eene dreigende menigte, en meer dan eens moest hij zijne pistolen voor den dag halen, om hen in toom te houden; hij had slechts één man medegenomen. Overeenkomstig de berekeningen had de zoo ongeduldig verwachte doorgang den 3 Junij plaats. Naar mate de beslissende dag naderde, vermeerderde de ongerustheid. Van den sterrekundige af tot den minsten matroos toe, was ieder vol van de gewigtige gebeurtenis. Niemand sloot een oog gedurende den nacht van den 2den. Ieder half uur stond de een of ander op, om den staat des hemels gade te slaan en | |
[pagina 635]
| |
zijne opmerkingen aan de anderen mede te deelen. Was de lucht helder, dan was men vol hoop; vol vrees, als wolken haar begonnen te bedekken. Den volgenden morgen zag men met onuitsprekelijke vreugde de zon helder opgaan aan eene onbewolkte lucht. Geen wolkje vertoonde zich den geheelen dag; en de waarnemingen behooren onder de beste, die door de sterrekundigen met betrekking tot dit verschijnsel zijn gedaan. Naar den oordeelkundigen raad van Lord morton deed men de waarnemingen op verschillende punten te gelijk. Banks voegde zich bij hen, die naar Eimeo gingen; een ander officier begaf zich naar een ander punt van het voornaamste eiland, terwijl Kapitein cook en Doctor solander met den Heer green in het opgerigte fort op Otaheite bleven. Green nam de eerste aanraking aan de buitenzijde waar ten 9o25′42″, het einde van den geheelen overgang ten 3o32′10″. Er waren dus zes uren onafgebroken helder weder noodig, om deze belangrijke waarneming te doen; men was op 17o29′15″ zuiderbreedte en 149o82′30″ westerlengte. Op den 29 November van hetzelfde jaar nam men met gelijken goeden uitslag den doorgang van Mercurius op het eiland Major bij Mowtohéra waar. De lucht, die de voorgaande dagen bewolkt was geweest, was op den 29sten helder. Uit de vergelijking der waarnemingen, op Otaheite, in Lapland, aan de Hudsonsbaai en in Californië gedaan, bleek, dat de parallax der zon moest worden berekend op 8″78, en dat de afstand van de aarde dienvolgens was 93,729,900 mijlen, in de vooronderstelling dat de straal der aarde 3,985 mijlen is.Ga naar voetnoot(*) Daar de betrekkelijke afstanden der planeten te voren reeds bekend waren, werden hierdoor hunne absolute afstanden van de zon bepaald.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|