Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 533]
| |
daaromtrent misschien de beste opheldering geven. Cramer berigt, in zijn werk over de Houtvesterij, (Anleitung zum Forstwesen, Seite 13) dat in het jaar 1756, op den dag vóór Paschen, een vreeselijk onweder zich over het Hartsgebergte ontladen en vele honderd boomen verbrijzeld heeft. Bij een van ambtswege gedaan onderzoek bleek, dat onder honderd dus vernielde boomen waren: 73 eiken, 1 wilde appelboom, 1 ahorn, verscheidene esschen, berken, wilgen, abcelen en 13 vuchten, maar niet een eenige roode beuk, ofschoon deze boomsoort er in groot aantal aanwezig was, en de meeste der door den bliksem getroffene stammen midden tusschen die beuken verstrooid stonden. Evenwel, het ontbreekt ook niet aan voorbeelden, dat beuken door den bliksem getroffen zijn. Dit gebeurde, bij voorbeeld, nog niet lang geleden, in den omtrek van Stolberg, en de mededeeler van dit berigt zag op zekeren dag, toen hij bij een hevig onweder in het Hartswoud verdwaald geraakt was, met eigene oogen een' beukenboom door den bliksem vaneenslaan. Ondertusschen verdient hierbij opgemerkt te worden, dat, in beide deze gevallen, heinde en ver geene andere boomen dan beuken stonden. Men zou dus misschien, zoo gaat de schrijver voort, hieruit het gevolg mogen trekken, dat, waar eiken- of ander geboomte tusschen de beuken staat, deze laatsten tegen den bliksem beschutten; doch dat, waar niets dan beuken aanwezig zijn, ook deze getroffen kunnen worden, Zoo ver de steller van dit stukje. Zeker is het, dat de nabijheid van elken boom, in zoo verre hij hooger dan een mensch is en door de vochtigheid van zijn hout als afleider werkt, tot beschutting tegen den bliksem kan dienen, mits men zich niet tegen den stam, maar een weinig buiten den uitersten omkring der takken plaatse. De hier boven vermelde waarneming vindt misschien daarin haren grond, dat hout en bast van den beuk minder vocht bevatten dan die van andere boomen. |
|