Struisvogeljagt.
De mannelijke struisvogel heeft gewoonlijk van drie tot zeven wijfjes, en allen bewonen een en hetzelfde nest. Hij neemt met de wijfjes deel aan het uitbroeden der eijeren, en wel des nachts, om ze tegen de aanvallen der hyenen en andere roofdieren te beschermen. De struis bezit twee vermogende wapens: vooreerst zijne wieken, waarvan de slag sterk genoeg is om eenen jager den arm te verbrijzelen; ten andere zijne toonen, waarmede hij dieren en menschen ter aarde slaat en doodt. Ik heb zelf eens (zegt een reiziger) in het land der Namaquas een' boschjesman gezien, wien een struis het ligchaam van boven naar beneden opgereten had, zoodat de ingewanden er uit hingen. Deze wilden bedienen zich, om de struisvogels, die in de noordelijker deelen van Afrika te paard gejaagd worden, magtig te worden, van eene soort van schildjagt. Zij vlechten namelijk, ter behoorlijke grootte, een gestel van twijgen, overtrekken het met een struisvogelsvel, steken den kop van zulk een dier op een' stok en dragen beide voor zich uit. Dus toegerust en de zwartachtige kleur hunner beenen door een bestrijksel van krijt verborgen hebbende, naderen zij het wild, hetzij dan struizen, of quaggas of gnoes, daarbij zeer natuurlijk de bewegingen van den vogel nabootsende, tot dat zij nabij genoeg gekomen zijn, om het voorwerp, dat zij bemagtigen willen, met hun schietgeweer, boog en vergiftigde pijlen, te treffen.