Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOpmerkingen in het gebied der natuurlijke historie.De Zwaluw.‘De zwaluw,’ zegt Sir humphrey davy, ‘is een mijner lievelingvogels en eene mededingster van den nachtegaal; want de eene vermaakt mijn oog even zeer, als de andere mijn oor. Zij is de vrolijke aankondigster der lente, en haar leven een leven des genots in de volle pracht der natuur; want van den winter weet zij niets, en verwisselt Enge- | |
[pagina 431]
| |
lands groene weiden met de mirten- en oranjeboomen van Italië en met de palmen van Afrika. Nooit ontbreekt het haar aan eene wildbaan, en zij is steeds van eene goede vangst zeker. De diertjes, welke haar tot voedsel dienen, zijn fraai en kortstondig van leven. Dezelve worden door haar aan een' langzamen, ellendigen dood onttrokken - weggenomen, wanneer ze de vreugde des aanzijns gesmaakt hebben.Ga naar voetnoot(*) Zij is onvermoeid in het verdelgen van insekten, eene vriendin van den mensch, en behoort ons een heilige vogel te zijn. Het instinkt, dat haar leert, wanneer en waarheen zij moet trekken, werd haar door God geschonken. Zij is eene Godspraak der Natuur, door welke de Onzigtbare, doch Alomtegenwoordige, op eene verstaanbare en eerbiedwekkende wijze, tot ons spreekt. De zwaluwen vertoonen zich in de lente even zoo spoedig midden in het land, als aan de zeekusten; eene omstandigheid, waarop vooral die genen zich beroepen, welke beweren, dat deze vogels ook in den winter bij ons blijven en zich in moerassen verbergen. Maar zij vliegen zoo snel, en buiten twijfel ook in eene zoo regte lijn, dat het onderscheid van de verschijning op verschillende plaatsen in eenig land onbeduidend moet zijn. - Als de zwaluwen zich gereed maken om te vertrekken, verheffen zij zich twee of drie malen hoog in de lucht, en zetten zich dan weder aan de oevers van den Theems neder. Willen zij daarna werkelijk wegvliegen, zoo vliegen zij in eenen kring steeds hooger en hooger in de lucht rond, tot dat zij eindelijk verdwijnen en slechts weinige nablijvenden achterlaten. Een man, die vele waarnemingen omtrent dezen vogel doet, verzekert stellig, dat de zwaluwen, alvorens te vertrekken, in eene holte onder elken vleugel een' kleinen voorraad van vliegen opdoen, en deze daar vasthechten door middel van dezelfde kleefstoffe, waarvan zij zich bedienen bij het bouwen der nesten. De alzoo bewaarde vliegen zouden dan tot teerkost op den verren togt moeten dienen. - De Heer white verdedigt het gevoelen, dat de huiszwaluwen geene trekvogels zijn, maar in kerken, bouwvallen, klippen, zandgroeven, poelen en moerassen zich verbergen, alwaar zij den winter | |
[pagina 432]
| |
(naar hij meent) in eenen staat van verdooving doorbrengen. Doch het is zeker genoeg, dat ze werkelijk verhuizen, en niet slechts in hetzelfde land van de eene naar de andere plaats vliegen. Men heeft dezelve b.v. over den zeeboezem van Bengalen zien trekken; en het is gebeurd, dat schepen, in een' letterlijken zin, door deze vogels bedekt werden. De Kapitein van een' Oostindievaarder verzekerde mij, dat hij eens zijne kajuit, waarvan de vensters openstonden, geheel vol van zwaluwen had gevonden. Zij schijnen echter niet zoo zeer door de koude, als wel door gebrek aan voedsel gedrongen te worden, om onze gewesten te verlaten. Niets liefelijker, dan het vrolijk gekwetter van de nooit rustende huiszwaluw op een' schoonen zomeravond - niets aangenamer, dan hare vlugt, hare menigvuldige wendingen te zien, hoe onbeschroomd zij langs iemand voorbijvliegt, in vertrouwen op de kracht van hare vleugelen en op de snelheid harer bewegingen. Niets bewonderenswaardiger, dan dat schielijk draaijen en dat lang aanhoudend vliegen, wanneer zij nu eens onder eene brug door en om de stijlen dwarlende zwenkt, en dan weder om een gebouw in de nabijheid eenen kring maakt en daarbij vrolijk haar lied zingt. Men meent, dat dit eene serenade is, welke het mannetje aan het broedende wijfje brengt; en voor zoodanige onderstelling heeft men gegronde reden. Zoo dikwijls de vogel het nest voorbijkomt, hoort men zijn gekweel, en men heeft opgemerkt, dat zijne vlugt dan telkens langzamer wordt. De huiszwaluw is rusteloozer in het vliegen, dan eenige andere vogel; want zij zet in de lange dagen niet eerder zich neder, dan een weinig vóór negen ure. Juist om dezen tijd is haar zingen het luidste en zij vliegt met verwonderlijke snelheid rond. In de langste dagen is zij ten minste zeventien uren in beweging. Ook strijken deze vogels al vliegende op eene aardige wijze over de oppervlakte des waters. Waarom zij dit doen, is niet uitgemaakt; misschien vangen zij insekten, of nemen stoffen voor het bouwen der nesten op. De gewone zwaluw vliegt ook, als de huiszwaluw, in den zomer des morgens van drie tot des avonds negen ure, doch zet zich somwijlen neder, om uit te rusten. De zwaluwen schijnen beleedigingen te onthouden en daarvoor bij gelegenheid wraak te nemen. Een paar zwaluwen bouwde een nest tegen eenen muur onder het dak; naauwelijks was het vaardig, of zij werden door twee spreeuwen, | |
[pagina 433]
| |
in weerwil van haren heftigen tegenstand en van de door andere zwaluwen toegebragte hulp, daaruit verdreven. De spreeuwen bleven in het ongestoord bezit van het nest, tot dat de ouden eens te zamen om voedsel voor de jongen uitvlogen. Toen dezelve weg waren, kwamen verscheidene zwaluwen, vernielden het nest, en de jonge spreeuwen lagen weldra dood op den grond. Vervolgens begonnen de beide zwaluwen het nest weder op te bouwen. Een ander paar zwaluwen bouwde zich een nest boven aan den muur van eenen kalkoven. Gedurende het bouwen was de hitte aan deze plaats zoo groot, dat men de hand naauwelijks eenigen tijd tegen de steenen kon houden. Het nest was bijna voltooid, toen het door de hitte los geraakte en bij stukken op den grond viel. Een tweede en een derde nest werden ter zelfde plaatse gebouwd en hadden een gelijk lot. Het vierde eindelijk bleef zitten, ofschoon het niet minder hitte had te verduren; en in dit nest werden jongen uitgebroed en opgebragt. Het volgende jaar werd op dezelfde plaats en bij gelijke hitte van den oven een ander nest gebouwd, dat insgelijks bleef zitten; in het derde jaar was dit weder het geval, doch in het vierde kwamen de zwaluwen niet terug. Bedenkt men nu deze omstandigheden, zoo komt men tot het volgende besluit: De zwaluwen moeten eene soort van slijk of leem gezocht hebben, die tegen de hitte bestand was; doch bezwaarlijk kan men dit alleen door instinkt verklaren - zij moeten, toen zij het vierde jaar weder bij den oven kwamen, niet slechts zich herinnerd hebben, dat de stoffen, waarvan zij gewoonlijk hare nesten bouwen, niet vuurproef zijn; zij moesten tevens nog weten, welke soort van leem hier vereischt werd, en dat hetzelve in dit bijzondere geval behoorde gebruikt te worden. Hoe zal men zulks enkel door instinkt of natuurdrift verklaren? En hoe moet men het noemen - denkvermogen, verstand of begrip? Daar is althans zeker overleg, dat met ons denkvermogen verwant schijnt te zijn; doch waar deze verwantschap aanvangt of eindigt, zal wel nooit iemand weten te zeggen. Te Dublin bouwde een paar zwaluwen een nest aan het venster van een onbewoond huis. Eene spreeuw nam bezit daarvan; de zwaluwen zochten haar te verdrijven, maar te vergeefs; de spreeuw bleef zitten. Eindelijk verloren de zwaluwen het geduld; zij vlogen weg, maar kwamen spoe- | |
[pagina 434]
| |
dig terug met een aantal andere zwaluwen, die allen zekeren voorraad van slijk of leem in den bek hadden. Zij begonnen terstond de opening digt te maken, en metselden de indringster alzoo werkelijk in. De zwaluwen moeten in dit geval toch hare wenschen of liever hare klagten aan haars gelijken hebben kunnen te kennen geven; zonder vreemde hulp waren zij niet in staat geweest, zich over het aangedane onregt te wreken. Welligt zal menigeen dit verhaal voor onwaarschijnlijk en fabelachtig houden; men heeft echter meer dergelijke voorbeelden waargenomen, waaruit men moet besluiten, dat de zwaluw met veel overleg te werk gaat. Kalm vermeldt in zijne Reis in Amerika ook een merkwaardig geval van eene zwaluw. De eijeren waren gelegd, en het wijfje zat te broeden. Na verloop van eenige dagen zag men het mannetje om het nest rondvliegen; soms ging het in de nabijheid zich nederzetten, en liet dan een klagend geluid hooren. Men onderzocht, en vond het wijfje dood op het nest. Men nam het er uit, en nu zette zich het mannetje op de eijeren; doch na verloop van een paar uren vloog het weg, en kwam weldra met een ander wijfje terug, dat de jongen uitbroedde en voedde, tot dat ze voor zichzelven konden zorgen. Dikwijls vermaak ik mij daarmede, de zwaluwen in menigte over de watervlakte van den Theems te zien zweven. Onlangs deed ik daarbij de volgende opmerking. Ik hoorde eene zwaluw, vrij hoog in de lucht, twee gillende toonen van zich geven, en terstond daarop zag ik allen van het water zich in de lucht verheffen, zoodat ze voor het gezigt verdwenen. Kort daarna kwamen zij weder, en snapten, als te voren, en ter zelfde plaatse, naar muggen, en zweefden met de borst over het water. Was dat geluid geen teeken van waarschuwing voor gevaar, zoo kan men het misschien houden voor eene aanduiding, dat ergens eene gelegenheid tot rijke vangst van insekten zich opdeed. Dat de vogels zoo plotselijk de oproeping volgden, is vooral opmerkelijk. Ik sprak hierover met eenen vriend, welke ook een liefhebber van de natuurlijke historie is. Deze verhaalde mij, dat ook hij gelegenheid had gehad, iets dergelijks waar te nemen. Hij zag eene menigte zwaluwen op zijn huis zitten. Des avonds te voren was het zeer koud geweest, en des morgens vroeg waren de zwaluwen zoo verstijfd, dat hij aan zijn venster eenigen met de handen kon grijpen, Intus- | |
[pagina 435]
| |
schen hoorde hij de twee gillende toonen - oogenblikkelijk vlogen allen op, maakten twee of drie malen eenen kring in de lucht, en verdwenen. Buiten twijfel werd in dit geval een teeken gegeven, dat er voedsel voorhanden was. Ook houd ik het voor vrij zeker, dat de zwaluwen in den tijd van het vertrek, daar zij in gezelschap leven, eenen aanvoerder hebben, die vooruitvliegt. | |
Liefde der vogels voor hunne jongen.Merkwaardig en treffend is voor den oplettenden waarnemer de liefde der vogels voor hunne jongen, en deze liefde wordt door de jongen ook beantwoord. Keert een vogel tot zijn nest terug, om de kleinen te kocsteren en te voeden, zoo wordt hij ontvangen met een gepiep, waarin liefde en innige vreugde spreken. Zet eene zwaluw zich op het nest, om aldaar den nacht over te blijven, zoo geven de jongen, dikwerf tot laat in den avond, door een zacht geluid hun genoegen te kennen. De warmte en bescherming, welke de jonge vogels van de ouden erlangen, is een heerlijk beeld van de veiligheid en gerustheid des menschen, welke zijn vertrouwen op de Goddelijke Voorzienigheid stelt: Hij zal u met zijne vleugelen overdekken, luidt in den Bijbel de verzekering, die vooral in nood en leed kan bemoedigen. Hoe verre de zorg der vogels voor hunne jongen soms gaat, kan uit de twee volgende voorbeelden blijken. Eene kat had zeker paalwerk beklommen, en zocht een daaronder gemaakt nest van meerlen te bereiken. Op dat gezigt verliet het wijfje haar nest, en vloog onder een angstig, klagend geschreeuw haar te gemoet, en wel zoo nabij, dat de kat haar omtrent kon bereiken. Het mannetje gaf ook teekens van de uiterste onrust, en schreeuwde luid, zich menigmaal juist voor de kat op den paal nederzettende. De listige vijandin zat te loeren, kon geenen sprong doen, daar de buit zoo nabij was. Het duurde echter niet lang, dat het nest op die wijze bedreigd werd. Het mannetje vloog zoo woedend op den rug der kat, dat zij met den vogel nederviel op den grond en verschrikt wegliep. Later behaalde de meerle andermaal op gelijke wijze de overwinning, en de kat werd daardoor zoo schichtig, dat zij van hare aanslagen op de jongen afzag. Na elken strijd zong de vogel als 't ware een zegelied, en nog verscheidene dagen joeg hij de kat door den tuin, wanneer zij buitenshuis kwam. - Zoo ge- | |
[pagina 436]
| |
beurde het ook eens, dat meerlen eenen knaap, die de jongen weggenomen had, tot in het huis navlogen en hem vrij gevoelig op het hoofd pikten. De mensch denkt er dikwerf niet aan, hoe veel smart hij de arme schepsels aandoet, wanneer hij de jongen wegrooft, welke zij met zoo veel teederheid gekoesterd hebben. Een oud schrijver zegt: ‘De wreede vader, die zijne kinderen aanspoort, om den vogel zijne jongen te ontnemen, verdiende zelf kinderloos te worden.’ - Men zette jonge vogels in eene kooi, en plaatse die waar men wil; in allen gevalle (zoo slechts de mogelijkheid bestaat, om daarbij te komen) zullen de ouden met de grootste zorg en oplettendheid de kleinen voederenGa naar voetnoot(*) en zoo langen tijd voedsel brengen, als dit gewoonlijk volgens den gang der natuur geschiedt. Komt men slechts in de nabijheid van een vogelnest, zulks veroorzaakt aan de ouden bange onrust. Opmerkelijk is het, dat zelfs die genen, welke zeer vreesaehtig van aard zijn, dan eene stoutheid en eene onbezorgdheid omtrent hun eigen leven toonen, waarover men zich moet verbazen. Bij allen, van den adelaar tot het winterkoningje, en van de zwaan tot den kleinsten watervogel, kan men die liefde voor de jongen opmerken. Een der laatsten, het waterhoen, toont eene bijzondere voorzorg. Deze vogel bouwt zijn nest in riet of biezen, veelal digt aan het water, dewijl het hier het best verborgen kan zijn; doch, op plaatsen, waar het rijzen des waters eenigzins te vreezen is, wordt een tweede nest, iets verder op het land, gebouwd, om, in geval van nood, derwaarts de jongen of eijeren te brengen. | |
Oplettendheid van Dieren omtrent den tijd.Geen vogel overtreft misschien den ekster in slimheid. Ik herinner mij een voorbeeld hiervan uit mijne kinderjaren. Ik plagt toen onder de vogels te schieten, welke door eenige lijsterbessenboomen voor mijn huis aangelokt werden. Op de dagen, wanneer ik zulks deed, lieten een paar eksters, welke | |
[pagina 437]
| |
in de nabijheid hun nest hadden, zich nooit op de plaats zien; maar des zondags huppelden zij onbeschroomd rond, dewijl er dan nooit een geweer werd afgeschoten. Zij schenen te bemerken, dat er op dezen dag geen gevaar te vreezen was. Een vriend verzekerde mij, hetzelfde omtrent kraaijen waargenomen te hebben. Zij kwamen des zondags op plaatsen, waar men dezelve op andere dagen nooit zag; en in Kent heeft men werkelijk een spreekwoord: Zoo gelukkig als een kraai op zondag. Men moet daaruit opmaken, dat althans eenige dieren meer of min den tijd, om zoo te spreken, weten te onderscheiden of te meten. - Ook onder de honden vindt men er voorbeelden van. Zekere boer had eenen hond, die hem steeds overal vergezelde, maar des zondags niet; dan bleefdezelve altijd te huis, en was zelfs niet tot uitgaan te bewegen. Eens kwam er, in de week, een hooge feestdag; de boer trok derhalve zijne beste kleederen aan, en begaf zich op weg naar de kerk. De hond ging, als naar gewoonte, mede uit, doch scheen weldra te bemerken, dat aan zijnen meester niet alles was gelijk op een' gewonen dag. Hij zag denzelven bedenkelijk in de oogen, en keerde nu langzaam naar huis. De boer riep, en de hond volgde weder; doch nu begon de kerkklok te luiden - de hond scheen op eenmaal te begrijpen, wat er te doen was, en liep schielijk naar huis. - Zoo wordt ook van vier paarden verteld, die geregeld zes dagen in de week ingespannen werden, en dan zeer mak en handelbaar waren, doch des zondags altijd rust hadden; toen men dezelve, tegen de gewoonte, eens op den rustdag wilde gebruiken, toonden zij weinig genoegen te nemen in deze verandering, en lieten zich niet dan met de uiterste moeite opvangen en voorspannen. - Aan Engelsche Officieren, welke op Gibraltar in garnizoen lagen, is het bekend, dat elken zondag, en ook alleen op zondag, eene groote menigte apen op zeker gedeelte der rots zich vertoont, van waar een gezigt over de plaats is, op welke de kerkparade wordt gehouden. |
|