Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 420]
| |
Bijdrage tot aanprijzing der verdraagzaamheid in staatkundige onderwerpen.Ga naar voetnoot(*)Voorberigt.De ondergeteekende, die een verklaard voorstander van de herziening der Grondwet is, heeft de hier volgende Bijdrage opgesteld en in het Middelburgsche Departement der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen voorgelezen, niet ten einde zijne bekende staatkundige gevoelens te herroepen of te wijzigen, maar alleen om begunstigers en tegenwerkers der, door hem met zoo velen vurig verlangde, Staatshervorming binnen de palen der gematigdheid te houden of terug te brengen. Zulk eene aanmaning tot wederkeerige verdraagzaamheid scheen hem een woord, gesproken op zijnen tijd, en in eene plaats, waar het voegde; daar juist verdraagzaamheid bij verschil van meening de band is, die de Leden der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, aanhangers zijnde van verschillende godsdienstige gezindten en staatkundige partijen, onderling vereenigt tot het edelste doel.
Middelburg, 12 Maart 1846.
Het is wel te bejammeren, dat, in de laatstverloopene jaren, de verdraagzaamheid in het godsdienstige, over het algemeen, schijnt verminderd te zijn. Immers, men kan het niet ontkennen: de strijd tusschen de voorstanders van de eene en van de andere kerkleer wordt niet zelden, zoo in ons vaderland als elders, met bitterheid gevoerd. De pen der kampvechters voor deze of gene meening wordt niet altijd bestuurd door die welwillendheid, welke ons de overtuiging van andersdenkenden steeds doet eerbiedigen; ons, bij de tegenspraak hunner gevoelens, slechts uit belangelooze liefde tot de waarheid leert werkzaam zijn; of, | |
[pagina 421]
| |
waar eenig belang ons noopt, dit dan bepaalt tot de zucht ter bevordering van het heil onzer natuurgenooten. Maar, hoe veel wij ook in verdraagzaamheid, waar het zaken des geloofs betreft, bij een vroeger tijdperk ten achter staan, nog altijd wordt die deugd, bij al wat beschaafd en helderdenkend is, in eere gehouden; nog altijd staat daar de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, met hare veertienduizend leden, als bewijs, dat men, althans in Ne-Nederland, Christelijke beginselen weet voor te staan, zonder elkander om bijzondere meeningen vijandig te wezen, en zonder dat iemand zijne persoonlijke overtuiging aan het bovendrijvend gevoelen behoeft ten offer te brengen. Is het ook zoo in het staatkundige? Behandelt men elkander, b.v. bij verschil van meening omtrent het al of niet noodzakelijke eener Staatshervorming, met die achting, waarop elk welgezinde, al koestert hij een ons verkeerd schijnend gevoelen, aanspraak heeft? Bestrijdt men elkander steeds met heuschheid en welwillendheid, uit zuiveren waarheidszin en uit zucht tot bevordering van het algemeen welzijn? Waar men zaken moest toetsen, hekelt men daar niet dikwerf personen? Is men wel wederzijds overtuigd, dat, even als onder elken godsdienstigen, dus ook onder elken staatkundigen aanhang, mannen van eer zijn, die dwalen kunnen in hunne wijze van zien, maar naar het licht, hetwelk hen beschijnt, spreken en handelen uit beginsel en pligtbesef? - Men leze de vlugschriften en dagbladen van verschillende kleur; men hoore de gesprekken in onderscheidene kringen der zamenleving, en regele daarnaar zijne uitspraak! Het zij mij vergund, in de weinige oogenblikken, tot spreken op heden mij toegestaan, geachte Medeleden dezer Maatschappij en verdere geëerde Toehoorders! u de verdraagzaamheid in staatkundige onderwerpen te schetsen en aan te bevelen. Ik zal dit doen, vooral met toepassing op den toestand en de behoeften van ons vaderland. In eene vergadering van Leden eener Maatschappij, die even vreemd blijft aan staatkundige als aan godgeleerde twisten, komt het niet te pas, de innerlijke waarde der | |
[pagina 422]
| |
verschillende beschouwingen van ons Staatsregt, noch hetgene vóór of tegen de noodzakelijkheid eener herziening van de Grondwet is of kan worden aangevoerd, te onderzoeken. Doch, wat er in dit alles de waarheid zij, dezen regel behoort men nooit te vergeten: Elk moet voor een eerlijk man, voor een goed burger van den Staat worden gehouden, zoo lang het tegendeel niet gebleken is; en elk mogelijk stelsel heeft zijne aanhangers uit geweten en overtuiging. Doch hoe zullen dezen zich nu jegens elkander gedragen? Het antwoord op deze vraag hoort in onze bijeenkomsten te huis. Zal men elkander haten, vervolgen, benadeelen, waar men het straffeloos kan? Zal men elkanders oogmerken verdenken? Zal de tegenstander der Grondwetherziening den voorstander daarvan als eenen omwentelingzuchtige, als eenen oproermaker uitkrijten? Zal hij de namen dergenen, die hunnen wensch aan de bevoegd Magt, op eene wettige wijze, hebben te kennen gegeven, als 't ware op een zwart register plaatsen, alsof zij, wegens de eerbiedige uitdrukking van hun persoonlijk gevoelen, alle achting en vertrouwen hadden verbeurd? Zal de hervormingsgezinde, van zijne zijde, de Staatslieden, die tot nog toe de noodzakelijkheid van de herziening der Grondwet niet erkennen, op allerlei wijze honen, smaden en lasteren? Zal hij dit welligt doen op zulk eene welberekende wijze, dat het booze doel, eenen andersdenkende te verguizen, wel wordt bereikt, maar de Strafwet, als van strikte toepassing zijnde, magteloos is, den slechts in zedelijk opzigt schuldigen schotschrijver te treffen? Verre zij van ons allen dergelijke dwaasheid, dergelijke onverdraagzaamheid! Maar hoe dan te handelen? Zal men dan huichelen, zijne ware gevoelens verbergen, de Regering (voor zoo veel zij er prijs op stelt, kennis te dragen van de denkbeelden, die onder de beschaafde klassen der staatsburgers meer en meer veld winnen) helpen misleiden? - Zal | |
[pagina 423]
| |
men, om de gunst der Oppermagt te verwerven of te behouden, als door een' tooverslag getroffen, heden het tegendeel verkondigen van hetgeen men gisteren beleed als waarheid te huldigen? Neen! verre van een iegelijk onzer zij ook zulke dubbelhartigheid, zulke laagheid! Men denke, men spreke, men schrijve, men verspreide door de drukpers de slotsom zijner overweging; men beoordeele en toetse ook staatsstukken en daden van het Opperbestuur. Maar - men voere de taal, die past aan den man van opvoeding. Men spreke over zaken, maar opzettelijk grieve men geene personen. En men beleedigt niemand in waarheid, wanneer men slechts verklaart, om deze of die redenen, een ander gevoelen dan het zijne te omhelzen; wanneer men diens stellingen bestrijdt, diens staatkundige handelingen zelfs afkeurt; doch dit alles, zonder hem eenige laakbare bedoeling toe te schrijven, of hem prijs te geven aan den haat der menigte. Nooit bovenal zij het bij iemand onzer de vraag, wie iets zegt of doet; maar alleen, wat er gezegd of gedaan wordt. Uit de botsing der meeningen komt de waarheid aan het licht. Als men zóó elkander verdraagt, ja zelfs deugden en begaafdheden hoogacht en prijst, waar en bij wien men die ook vinden moge, maar inmiddels, zelfs door bestrijding van elkanders denkbeelden elkander onderling inlicht; als niemand te trotsch is, eene vroegere dwaling te erkennen, zoo ras hij op eenig punt tot een ander inzigt is gekomen, maar een ieder tevens zijne oude gevoelens blijft belijden, zoo lang hij niet van het tegendeel overtuigd is: dan zal het bestaan van verschillende staatspartijen, wel verre van de grondzuilen van den Staat te ondermijnen en tot burgerkrijg aanleiding te geven, integendeel alle sluimerende geestkracht opwekken, aan Regenten en onderzaten nieuwe veerkracht bijzetten, ja wezentlijke onderwerping aan de wet in de hand werken. Want het is geene echte gehoorzaamheid, als allen slechts doen hetgeen hun bevolen wordt, of omdat zij ner- | |
[pagina 424]
| |
gens over nadenken, of omdat zij hunne gedachten niet durven openbaren. Maar dit is de gehoorzaamheid van den onderdaan in een grondwettig bestuurd Rijk, dat hij onbevreesd voor zijn gevoelen uitkomt, door overtuiging anderen zoekt over te halen tot hetgene hij heilzaam acht, zich daartoe van alle geoorloofde middelen bedient; maar tevens zich onderwerpt aan het wettig gezag, al strooken deszelfs uitspraken geenszins met zijne persoonlijke inzigten. Wat waarheid is, kan men slechts zelden met zekerheid beslissen; doorgaans kan men slechts aanprijzen, wat men zelf voor waarheid houdt; maar dit is men dan ook verpligt, en, bij nederige erkentenis van eigene feilbaarheid, moet een ieder vastelijk gelooven: Het Rijk der door allen beminde, maar door niemand volkomen gekende waarheid wordt alleen bevorderd door betamelijke middelen; en daardoor zal het zegevieren, zoo wel in de staatkundige, als in de geleerde en in de zedelijke wereld. Inmiddels zij men minzaam en welwillend jegens andersdenkenden, ook in het staatkundige: want God, in wiens oog alle stervelingen dwalen, bemint en zegent ons allen. Door betamelijke middelen streve dan ieder er naar, dat alles tot stand te helpen brengen, wat hij goed en heilzaam acht. Niemand verdenke noch smade den eerlijken man, die andere begrippen is toegedaan, en ons aller leuze zij en blijve: Leve het Vaderland! leve de Koning! |
|