| |
De afzonderlijke beurs.
Een Verhaal uit het werkelijke leven.
‘Nu, wat gij ook doet, fanny,’ zeî Mevrouw prille tegen hare dochter, toen zij, op den avond vóór het huwelijk van deze, hare laatste moederlijke vermaningen tegen wil en dank moest eindigen, ‘wat gij ook doet, fanny, zorg, dat gij uw eigen deel van alfred's tractement krijgt; anders hebt ge nooit een cent, dien gij uw eigen kunt noemen; want òf gij zult hem telkens moeten vragen, als
| |
| |
gij iets noodig hebt, òf hij zal onophoudelijk u om geld komen plagen. Gij weet, zoo ging het altijd bij het leven van uwen vader; hij had even goed zelf zijn geld kunnen bewaren, in plaats van het te doen voorkomen, alsof hij mij het geheele bestuur van zijne zaken had afgestaan. Onophoudelijk moest hij dan dit, dan dat hebben voor zijn kleêrmakersrekening of voor zijn lidmaatschap hier en zijn lidmaatschap daar, en voor allerlei uitgaven, waar ik niets van wist; en dan had hij nog het hart, om te vragen, waar het geld toch gebleven was, als ik het waagde om hem meer dan één blinden middag in de week te geven. Neem dus mijn' raad ter harte, en laat uw man zijn deel van het geld hebben en gij het uwe; dan kunt gij weten, waar gij op rekenen kunt. Daarbij, het is best, om te beginnen, zoo als men denkt vol te houden, en dus hoe eerder gij hem tot die schikking weet te bepraten, hoe beter. Goeden nacht! God zegene u!’
En Mevrouw prille drukte hare lippen op het voorhoofd van hare dochter met de houding van iemand, die, als laatste daad van moederlijk bestuur, het manna van kostbare huwelijkswijsheid op het pad van hare lieveling heeft uitgestrooid.
Er was intusschen in dezen raad iets, dat der dochter hard en wanluidend in de ooren klonk. Het huwelijk aan te vangen met overleggingen omtrent geldzaken was even onaangenaam als ongepast in de oogen der jonge bruid; en toen zij eenige dagen later, als Mevrouw leebrug, (gelijk de huwelijksplegtigheid haar had doen worden) in haar eigen huis zat, met hare hand in die van haren echtgenoot, met innig welgevallen zijnen handdruk en zijne blikken van de teederste genegenheid beantwoordende, begreep zij niet, hoe hare moeder het noodig kon hebben gerekend, om over geldelijke schikkingen tusschen hen beiden te praten.
Langzamerhand evenwel, toen de wittebroodsweken voorbij waren, en huishoudelijke zorgen en wenschen het eerste genot van gevestigd te zijn in eigen huis begonnen te vervangen, begon Mevrouw leebrug ook de noodzakelijkheid te gevoelen, om een minder afhankelijk beheer over de schatkist te voeren. Haar echtgenoot verschilde zoo dikwijls van haar in zijne begrippen omtrent huishoudelijke benoodigdheden; hare voorstellingen van het gevorderde ameublement in de pronkkamer beantwoordde hij met een' goed- | |
| |
hartigen glimlach en het oude spreekwoord: ‘Keulen en Aken zijn niet op één' dag gebouwd; wij moeten geduld hebben; wij moeten leeren loopen, voordat wij vliegen kunnen,’ en een zee van dergelijke gezegden meer, die alle op hetzelfde neêrkwamen. Doch, ofschoon Mevrouw leebrug meer uit eene zekere gewoonte van goedwilligheid, dan uit wezentlijke overtuiging, voor het tegenwoordige oogenblik in de denkwijze van haren echtgenoot scheen te berusten, de lessen van hare moeder lagen intusschen in haren boezem te gisten en te werken als een booze zuurdeesem, die welhaast het geheele deeg doet verzuren.
Van den anderen kant was het gedrag van den Heer leebrug zoo goedwillig; hij was altijd zoo oplettend, zoo gereed om zijn eigen genoegen op te offeren, dat er geene gelegenheid zich opdeed, om ook maar eenen wenk te geven van de verandering in schikking, waarop zij weldra haar geheele hart had gesteld. Hij kocht niets zonder haren smaak te raadplegen, en schoon hij somtijds zich tegen haren wensch naar nieuwe aankoopen mogt verzetten, hij deed dat op zulk eene weinig kwetsende wijze en met zulk een onveranderlijk goed humeur, dat zelfs het ergste huiskruis geene gelegenheid zou gevonden hebben, om zich van dat gevaarlijkste wapen tegen den huiselijken vrede te bedienen, dat men kwade luim noemt. Niet dat leebrug een zoo hoogst beschaafd man was, vol kiesche oplettendheden; maar hij was nu in dien staat van echtelijke opgewondenheid en dronkenschap, die blind en lijdelijk maakt, en waaruit men dikwijls, als de sterker bekoringen van gelijkheid van smaak, van innige genegenheid en liefde ontbreken, maar al te spoedig wordt teruggeroepen; een ontwaken, dat vaak noodlottig is voor het huwelijksgeluk. Het is waar, hun huwelijk was geweest, wat de wereld een huwelijk uit liefde noemt, dat is, een huwelijk, waarbij het gemis van groote ongelijkheid in jaren of stand minder aanleiding geeft om aan belangelooze bedoelingen te twijfelen; maar zoo de wereld in beider hart had kunnen lezen, dan zou zij hebben gezien, dat hunne verbindtenis, buiten eene zekere ingenomenheid met elkanders uitwendig voorkomen, weinig meer dan een oppervlakkig gevoel van wederzijdsch welgevallen tot grondslag had.
Dat was eene zaak van weinig belang; ‘de liefde komt wel, als men maar eerst getrouwd is,’ was een der ge- | |
| |
loofsartikelen, waarin Mevrouw prille hare dochter had opgevoed; en daarenboven, het huwelijk had voor beide partijen eenen voordeeligen kant, die, al trad hij niet voor ieders oog in het licht, toch niet zonder invloed was bij het sluiten van den echt. Leebrug had sedert lang gevoeld, dat de huishouding van een ongehuwd jong heer vrij slecht en ongeregeld gaat, en had besloten dit gebrek te verhelpen door eene vrouw te nemen; terwijl fanny van hare zijde regt goed het voordeel inzag van eene veranderde betrekking, waarbij zij een schraal inkomentje en de heerschappij van eene ligt in drift ontvlambare moeder verruilde voor een aardig eigen huis en eenen echtgenoot, die in eene fatsoenlijke betrekking was geplaatst. Deze drangredenen van wederzijdsch belang waren de eigenlijke oorzaak hunner vereeniging; maar zij waren beiden jong, en deze omstandigheid, verbonden met eene wederkeerige bewondering van elkanders uitwendig voorkomen, had het welbehagen opgewekt, dat zij dwaselijk voor liefde hielden, en dat, gelijk ik zeide, in de borst van den jongen echtgenoot nog zijne volle kracht had behouden. Welk vooruitzigt er bestond op huwelijksgeluk, dat op zulke grondslagen berustte, moge de lezer beoordeelen; maar deszelfs vernietiging werd ten minste verhaast door de scheiding, waarop Mevrouw leebrug haar hart had gezet - niet van tafel en bed, maar van beurs.
Eene van de grootste rampen, die lieden in de middelklasse bij het beginnen hunner loopbaan treffen kunnen, werd hun deel; van den kant van leebrug waren slechts weinige voorzorgen gebruikt, om hem in staat te stellen, aan al de geldelijke verpligtingen te voldoen, die zijne verandering van staat van hem vorderde. Zijn tractement van weinig meer dan zestien honderd gulden (hij was ambtenaar) was tot dusverre maar juist voldoende geweest voor zijne eigene verteringen. Hij had wel vrije woning, maar deze was slechts spaarzaam gemeubeld, en wat er van dien aard was bijgevoegd ter gelegenheid van zijn huwelijk, was nog niet betaald. Als ongehuwd heer ging leebrug door voor een goedhartig, aangenaam, hartelijk mensch, een van die lieden, welke niemands vijanden zijn, dan hunne eigene; eene vijandschap, die, in het voorbijgaan gezegd, doorgaans zich later ook tot vrouw en kinderen uitstrekt. Een goed glas wijn, gezelschap en manillaeigaren - dat waren zijne
| |
| |
verlokkingen; maar sedert zijn huwelijk had hij zich daarvan grootelijks gespeend; en had zijn te huis voor hem genoegzame aantrekkelijkheid bezeten, dan zou hij zich zeker nog grootere heperkingen daarin hebben getroost. Zijn verlangen was thans, om de vertrekken, die zijne vrouw zoo gaarne fraai gemeubeld had, van tijd tot tijd met zijne vrienden te bevolken, en zijne ouderwetsche tafel met een feestmaal te doen prijken, waarvan zij de kosten liever wilde besteden tot het aankoopen van een nieuw en prachtiger meubel. Ongelukkig was ook het gastronomisch orgaan (indien dat besta) bij hem sterk ontwikkeld, en hij had eenen bepaalden afkeer van de recepten, om goed en goedkoop te koken, waarvan Mevrouw prille er eene menigte bezat. Zijne vrouw daarentegen, opgevoed in de zelfverloochenende beginselen van bekrompene zuinigheid, die de uitgaven van hare moeder en haarzelve binnen de perken van een klein pensioentje bepaalde, beschouwde alle vreemde toevoegselen tot eenvoudig braden of koken als zoo vele overtollige prikkelingen van den eetlust; en ware het niet uit eerbied geweest voor haar fatsoen, ze zou peper en notenmuskaat, zuur en speeerij wel voor altijd van hare tafel hebben willen verbannen, als onnoodige posten op haar huishoudboekje.
‘Alweêr schapenvleesch, fanny!’ zeî leebrug op zekeren dag, toen de bekende schapenbout op tafel verscheen. ‘Waarlijk, ge zult maken, dat ik weldra geen schaap meer onder de oogen durf zien!’
Deze uitval, hoe schertsend ook van toon, was eene maar al te geschikte gelegenheid voor Mevrouw leebrug, om hare batterij te openen, en met eene hooge kleur en eene beleedigde houding, waartoe de ontevredenheid van haren echtgenoot wel geene aanleiding had gegeven, zeide zij, ‘dat zij maar wenschte, dat hij zelf markten wilde; dat zij niet meer wist, hoe hem te voldoen; kocht zij ossenvleesch, dan was het taai, en nu beviel hem de schapenbout weêr niet; zij wist niet, wat zij dan nemen moest. Had zij nog, zoo als andere vrouwen, een bepaald huishoudgeld, dan zou zij weten, wat zij kon besteden; maar zoo als het nu ging, had zij geen geld, of zij moest er om vragen als eene bedelares, of zij kreeg het als eene meid, die men eene zekere som toevertrouwt, om uit te betalen; wat haar betrof, het begon haar hartelijk te vervelen, en zij verlangde niets liever, dan dat hij de geheele huishouding maar onder zijn
| |
| |
beheer nam; zij zag toch wel, dat het haar onmogelijk was, om het hem naar den zin te maken.’
Ofschoon bijna verstomd over deze plotselinge uitbarsting, antwoordde leebrug met cen' luiden lach, en, zijne beurs uit den zak halende, wierp hij haar die, de eerste onvriendelijke handeling, waaraan hij zich jegens haar had schuldig gemaakt, over de tafel toe, vroeg haar, wanneer hij haar ooit geld geweigerd had, en verzocht haar, om te nemen, wat zij goedvond. ‘Neen, dat begeerde zij niet; alles, wat zij verlangde, was eene bepaalde som voor hare huishoudelijke uitgaven, opdat zij mogt weten, wat zij kon besteden. Het stond hem fraai, om zoo driftig en ligtgeraakt te zijn, terwijl men de zaak gemakkelijk in het gelijk kon praten; al die schokken leken haar slecht in haar' tegenwoordigen toestand.’
Van dat oogenblik af liet Mevrouw leebrug geene gelegenheid voorbijgaan, om zich, wat de geldzaken betrof, zoo volkomen onafhankelijk te maken van haren echtgenoot, als hare moeder haar had aangeraden; dag aan dag, nacht bij nacht stelde zij al de verraderlijke slimheid in het werk, waarmede de halsstarrigheid van haren echtgenoot moest worden overwonnen. Hartstogtelijkheid, teêrgevoeligheid, het systeem van doodsch stilzwijgen - alles werd beurtelings beproefd, om hem tot de verlangde schikking te bewegen, tot dat eindelijk de man, het lastig gemaal moede, toegaf, en fanny, in de verblinding van hare ondragelijke eigenbaat, het zoete voorregt van de afhankelijkheid eener gade verruilde voor het vrije beheer over het geld, dat haar als eene huurlinge werd toegeteld. Zij wenschte zichzelve geluk met het verkrijgen van haren wensch. Iedere eerste dag van het vierendeel jaars bragt haar nu eene zekere bepaalde som inkomen; maar in plaats van het geluk, dat zij verwachtte, vond zij slechts moeijelijkheden en bezwaren. De gemaakte schikking strekte ook in het geheel niet, om den dagelijkschen pot te verbeteren, gelijk leebrug tot zijn groot verdriet ondervond; en liet hij zijn misnoegen blijken, dat wekte slechts de verbittering van zijne gade op, en gaf aanleiding tot wederzijdsche verwijten. Bespeurde Mevrouw leebrug, tegen het einde van het kwartaal, dat zij in haren ijver, om met hare rijkere buren in fraaije kleederen en nieuwerwetsche meubelen te wedijveren, haar inkomen was te buiten gegaan, en dat zij, in weerwil van
| |
| |
de bekrompenste zuinigheid in andere punten, genoodzaakt zou zijn, om het achterstallige af te nemen van het geld voor het volgende vierendeel jaars, zij kon hare verlegenheid niet toevertrouwen aan hem, die in iedere moeijelijkheid haar leidsman had behooren te zijn. Hem was ook geene gelegenheid gelaten, om immer haar te kunnen verrassen of verpligten. Bewust, dat zij zelve zich het leed te wijten had, liet zij zich door eene valsche schaamte weêrhouden; en daarenboven de scheiding van beurs had tot zulk eene volkomene scheiding van harten en belangen aanleiding gegeven, dat hare verlegenheid ligt eene oorzaak van verwijting, indien zelfs niet van zegepraal, zou geweest zijn, en althans weinig deelneming en nog minder hulpbetooning zou hebben gevonden. Zij besloot eenen anderen weg in te slaan. Eene zorgvuldige rekening had haar overtuigd, dat het deel van haren echtgenoot in de geldmiddelen veel te groot was, als men de weinige onkosten in aanmerking nam, die hij regt had te maken; en het doel, waarnaar zij streefde, was, hem daarin nog meer te beknibbelen. Hare eerste poging daartoe evenwel maakte, dat hij het kleine overschot van zijn tractement nog vaster in zijne hand geklemd hield, en er nog sterker op stond, dat hunne schikking naar de letter werd ten uitvoer gebragt. ‘Het huishouden en de kinderen’ bleken niet voldoende, om hem op dit punt te bewegen; want te midden van deze tweedragt en verbittering (bijna had ik gezegd haat) waren er kinderen gekomen, bleeke, zwakke, onderdrukte kinderen, wier gelaat de booze luimen hunner ouders scheen te willen verbidden en droevig te kennen gaf, hoe zeer zij liefderijke en zachtzinnige genegenheid en behandeling behoefden.
Jaren verliepen, en met het toenemen der onvermijdelijke uitgaven, werd het kwaad van afzonderlijke beurzen dagelijks erger. In plaats van vertrouwelijk met elkander te raadplegen, hoe zij best hunne wederzijdsche pligten jegens hun gezin zouden volbrengen, en zich te vereenigen in wederkeerige opofferingen voor deszelfs geluk, voor het onderhoud en de opvoeding hunner kinderen, was het een eeuwigdurende scherpe strijd van list, om zich aan de eene of andere noodzakelijke uitgave te onttrekken, en die den ander in rekening te brengen. Zoo gebeurde het, dat deze ongelukkige kinderen dikwijls gemengd werden in de twisten hunner ouders, ja meermalen daarvan de oogenschijnlijke
| |
| |
oorzaken waren. De onkosten van hun schoolgaan, van hunne kleederen of andere benoodigdheden waren zoo vele bronnen van eindeloos gekibbel en niet zelden van wederzijdsche verwijten en beschuldigingen. Somtijds werd de knaap in huis gehouden met een oud, versleten pak aan, om daardoor zijnen vader te dwingen, dat hij, zich over hem schamende, hem een nieuw buis zou geven. Dan hadden de meisjes geene hoeden om mede uit te gaan, en liet de vader zich een enkel woord ontvallen daarover, dat de moeder genoeg geld kreeg, om hare kinderen ordentelijk te kleeden, dan barstte er een storm los van scherpe en bittere verwijten, die, noodlottig als eene hagelbui in de lente, iedere kiem van welwillendheid bij het kwalijk bijeenvoegende echtpaar vernielde, en weken lang hunnen huiselijken haard beroofde van alles, wat naar gezelligheid zweemde. Leebrug kon tegen den woordenvloed van zijne echtgenoote niet op, maar hij wikkelde zich als 't ware in eene onverstoorbare onverschilligheid en norschheid, en hare pijlscherpe woorden vielen op hem neder, zonder meer uitwerking te doen, dan des jagers schichten op de dikke huid van den hippopotamus.
Deze staat van zaken oefende natuurlijk eenen rampzaligen invloed, niet alleen op hun eigen geluk en hun karakter, maar ook op het gemoed, het gedrag en het genoegen hunner kinderen, die het karakter van hunne ouders ongunstig leerden kennen en voor hen terugbeefden. Zelfzucht scheen de groote karaktertrek van beiden te zijn. Het zou vervelend zijn, de nietigheden na te gaan, waarin dit gevoel zich openbaarde, of de verschillende gedaanten te schilderen, die het aannam. Aan tafel bleek het in Mevrouws behandeling van haren echtgenoot, als zij hem den ongemakkelijksten stoel en het togtigste hoekje, het eerste kopje thee en de laatste drabbige kop koffij wist te geven; terwijl het van zijne zijde zich enkel tot zelfverdediging bepaalde, of tot het betoonen van halsstarrige onverschilligheid, ten aanzien van iedere behoefte voor het huishouden of de kinderen, waartoe eenig geld werd gevorderd. Intusschen had Mevrouw leebrug in de eerste dagen van haar huwelijk de uitgaven van hare tafel tot het strikt noodzakelijke beperkt, nu was er dikwijls naauwelijks genoeg, omdat zij, bij ruimer portie, een deel zou hebben moeten afstaan van het geld, dat zij tot hare bijzondere oogmerken zich toeëigende. En zelfs
| |
| |
daarbij toonde zich hare eigenbaat. Zij vond er niets in, om de lekkerste beetjes voor zich af te zonderen en voor haren echtgenoot het onsmakelijkste over te laten. - Zoo breidde het beginsel van afzonderlijke belangen, eenmaal aangenomen, zich van het grootste tot het kleinste uit, tot dat eindelijk, gelukkig voor het rampzalige paar, de wal het schip keerde.
Ik zeide, dat de leebruggen in schulden staken reeds bij den aanvang van hun huwelijk; maar, daar deze gemaakt waren voordat Mevrouw leebrug had opgehouden Jufvrouw prille te zijn, was het haar niet aan het verstand te brengen, dat zij eenigzins verpligt was tot de betaling mede te werken. Deze derhalve, de betaling der rekeningen van het halve ameublement hunner woning, moest gevonden worden uit de kleine middelen van haren toen nog toegevenden echtgenoot. De schuldeischer had er in den beginne in toegestemd, om bij gedeelten te worden voldaan; en op deze wijze zou de zaak, bij wederzijdsche medewerking en eene ongescheidene beurs, spoedig in orde zijn gebragt; maar Mevrouw leebrug eischte bij ieder kwartaal haar volle geld, dreigde zelfs eene betrekking te zoeken of naar hare moeder terug te keeren, indien men hare regten schond, of haar de middelen ontrukte, om hare kinderen te onderhouden, en dat om schulden te betalen, waarvan zij niets wist! Zoodat, na eenige weinige krachtelooze pogingen, om aan zijne verpligtingen te voldoen, de echtgenoot er van af moest zien, om bij gedeelten de schuld af te doen, en de koopman, ziende dat hij alleen door krachtige maatregelen aan zijn geld kon komen, eischte, dat de zaak in eens wierd afgedaan, en met geregtelijke vervolging dreigde. Om dit uiterste te voorkomen, en geen ander middel wetende, had leebrug eenig geld opgenomen tegen eene vrij groote rente, en geraakte daardoor verward in de betaling eener jaarlijksche schuld, die nooit verminderde, omdat er aan geen afbetalen van het kapitaal te denken viel.
De hoofdambtenaar, onder wien leebrug geplaatst was, behoorde tot die weinige menschen, aan wie de jaren eerder eene bevalligheid bijzetten, dan dat zij een zigtbaar verval aanbrengen. Statig en eerwaardig van voorkomen, scheen hij den last van zijne zestig jaren niet te voelen. Een kalm, vriendelijk lagchend gelaat getuigde van de rustigheid en
| |
| |
opgeruimdheid zijner ziel, en zijn zilverwit haar won hem de vereering der vrouwen en de achting der mannen. Wie kon aan zijne vroomheid en menschlievendheid twijfelen, die hem getrouw zijne kerkelijke pligten zag vervullen en zijnen naam bovenaan zag prijken op alle inteekeningslijsten ten behoeve van weldadige instellingen? De goede Mijnheer glimmer! zijn naam alleen was eene lofprijzing. Wie zou onder zijn rustig en vriendelijk voorkomen vuige driften hebben gezocht? Niemand had hem het masker afgenomen of zijne huichelarij doorzien. Niemand, zeide ik? Ja, eene enkele, het bleeke slagtoffer van eerzucht en ijdelheid. Te laat had Mevrouw glimmer hare dwaling ontdekt, en door het schoonschijnende vernis heen het afzigtelijke van haars echtgenoots karakter bespeurd. Hare verbindtenis met hem, waarbij zelfs geene achting meer ten gronde lag, werd dagelijks ondragelijker, en al de weelde, die haar omringde, al de vleijerijen harer vrienden konden de ontevredenheid en rusteloosheid uit haar hart niet verbannen. Gij zaagt die in de ongedurigheid, die haar telkens hare schikkingen deed veranderen, in het opzoeken van allerlei verstrooijing, die toch weder werd verworpen, voordat zij genoten was. En toch was zij voor hare bekenden een voorwerp van nijd; de pracht van haar huis, hare kostbare partijen, hare juweelen, kleederen en rijtuigen schenen zoo vele onuitputtelijke bronnen van geluk! Zij had geene kinderen, en had zich zeer gehecht aan de kleine leebrugjes, vooral aan het oudste meisje, een mooi, schrander kind, tusschen de dertien en veertien jaren oud, welks lieftalligheid, vlugheid en zachtzinnigheid hare belangstelling hadden opgewekt. Ten deele waren de omstandigheden van het gezin haar niet onbekend; Mijnheer glimmer had het geld geschoten, om de schuld te betalen; bij hare begeerte om hun van dienst te zijn, begreep zij dit niet beter te kunnen doen, dan door behulpzaam
te zijn in de opvoeding van hare gunsteling, en zij vatte dadelijk deze taak op. Zij meende het daarmede ernstig, en de vlugheid en hartelijkheid van hare kweekelinge vergold rijkelijk hare moeite. Niet minder gelukkig scheen lucia in het winnen der genegenheid van den ouden heer, die een vaderlijk belang in haar scheen te stellen, en, evenzeer als zijne vrouw, zich in hare vorderingen scheen te verheugen, zoodat zij bij beiden weldra geheel te huis was. Een paar jaren verliepen op deze wijze; elke dag
| |
| |
ontwikkelde lucia meer naar ligchaam en ziel, en versterkte haar gevoel van dankbaarheid en verpligting jegens hare weldoeners; een gevoel, dat haar voor hen niet veel minder dan eene dochter deed zijn. Doch te midden van haar geluk begon lucia eensklaps eene onrustigheid te bespeuren in de manieren van Mevrouw glimmer, eene onrust, die lucia geen oogenblik uit het oog verloor, zoo lang haar echtgenoot niet van huis was, en die, als hij tegenwoordig was, haar met oog en oor over ieder gebaar en ieder woord eene wacht deed houden, die het meisje bedroefde, omdat zij niet begreep, waarom het geschiedde.
Op zekeren dag eindelijk bezocht Mijnheer glimmer Mevrouw leebrug, weidde in het breede uit over de schranderheid, de lieftalligheid en het gunstig voorkomen van hare dochter, maar gaf zijne vrees te kennen, dat de gezondheid van Mevrouw glimmer haar beletten zou, langer voort te gaan met het geven der lessen, waarin zij zoo veel genoegen vond; hij hoopte intusschen, dat de talenten, die lucia stellig bezat, hare fraaije stem, haar verrukkelijk spel, haar genie voor het teekenen, waarmede zij later haar fortuin zou kunnen maken, niet zouden worden verwaarloosd. Al die omhaal van woorden eindigde met een voorstel, om lucia naar eene bekende kostschool voor jonge dames te zenden, waarvan hij de kosten wilde betalen, maar natuurlijk, zonder daarvoor bekend te willen staan; het moest heeten, dat Mevrouw leebrug zelve de zaak bekostigde, opdat zijn naam daarbij niet genoemd werd. Zijn voorslag werd dankbaar aangenomen.
Toen hij lucia maar eens aan het scherpe oog van zijne echtgenoote had onttrokken, hoopte Mijnheer glimmer gemakkelijker op de onschuld en het onergdenkend karakter van het jonge meisje te kunnen werken. Zijne jaren en zijn naam van vroomheid wekten geene achterdocht bij zijne oplettendheden, en gedurig vermeerderde eenig geschenk voor haar toilet of versiersel voor haren persoon de schuld der dankbaarheid, die het meisje jegens hem gevoelde. Gelukkig evenwel was hare onschuld het behoedmiddel tegen zijne list; want alles, wat er tusschen haar en haren begunstiger voorviel, verhaalde zij aan hare moeder, die ten laatste die verhalen met neêrgeslagene oogen en eenen hoogen blos aanhoorde. Kon het zijn, dat onder dat vrome voorkomen onheilige gedachten het harte verontreinigden?
| |
| |
Het was onmogelijk; en toch, er waren bijzonderheden in lucia's verhalen, die haar moederlijk gevoel in oproer bragten en haar hem deden mistrouwen. Lang duurde het ook niet, of zijn gedrag bewees zijne lage bedoelingen en deed Mevrouw leebrug al de ellende van haren toestand gevoelen.
Zich schamende over haar eigen gedrag, verontwaardigd over dat van haren gewaanden vriend, wist zij niet, wat te beginnen. Hoe kon zij, die haren echtgenoot in den waan had gebragt, dat zij de kosten van lucia's schoolgaan uit hare afzonderlijke beurs betaalde, hem belijden, dat zij zijne onafhankelijkheid in de waagschaal had gesteld door het aannemen van eene weldaad, wier aanbod gepaard ging met den eisch, dat zij haren echtgenoot haar vertrouwen niet zou schenken? Er moest intusschen iets gedaan worden; het was onmogelijk, nog langer verpligtingen op zich te laden ten aanzien van iemand, die zijne betoonde welwillendheid zoo schandelijk wilde laten betalen. Er was juist een nieuw kwartaal van lucia's schoolgeld ingegaan; hoe daarvoor het benoodigde te vinden? Nu eens besloot zij, voor het eerst sedert jaren, om aan den boezem van haren echtgenoot al haar leed uit te storten; dan weder sloot het bewustzijn van hare eigene dubbelhartigheid hare lippen en smoorde voor het oogenblik het betere gevoel.
Intusschen, niet bedenkende dat haar gedrag omtrent hare vrienden even schuldig was geweest als jegens haren echtgenoot, besloot zij, met eene echt vrouwelijke wraakzucht, Mevrouw glimmer de schandelijke bedoelingen van haren echtgenoot te openbaren. Vol van dit besluit ging zij het ten uitvoer brengen, maar, in plaats van de vrouw des huizes, vond zij den grijzen huichelaar, dien zij kwam aanklagen. Schuldbesef had hem haar opzet doen raden, en hij bezat de magt, om het te verijdelen. Toen hij zag, dat Mevrouw leebrug de zaak ernstig opnam, nam ook hij een' hoogen toon aan, verweet haar onbeschaamd het bedrog, dat zij jegens haren echtgenoot had gepleegd, en deed haar gevoelen, dat hij haar in zijne magt had, door het ingetreden kwartaal schoolgeld niet te betalen. Deze bedreiging miste intusschen haar doel, want zij verklaarde het niet van hem te willen aannemen. En, nu hij op deze wijze haar stilzwijgen niet kon koopen, toonde hij haar de schuldbekendtenissen van haren man, en dreigde dadelijke betaling te zullen eischen, zoo er maar één woord te zijnen nadeele werd
| |
| |
gerept - een stap, die haar en de haren in het verderf en haren echtgenoot in de gevangenis moest storten.
Er schoot Mevrouw leebrug nu niets over, dan den bitteren kelk tot den bodem ledig te drinken, dien hare eigene onvoorzigtigheid en eigenbaat haar hadden bereid. Maar ten slotte had deze harde ondervinding eene heilzame uitwerking; hare oogen werden ten laatste geopend voor hare verkeerdheid, die haar den band van het wederkeerig vertrouwen had doen verbreken, dat de ruimste en zuiverste bron is van huwelijksgeluk. De zelfbewustheid harer schuld verootmoedigde haar; en, ofschoon zij een tijd lang nog de zedelijke kracht miste om die schuld te belijden, na verloop van eenigen tijd, toen het heimelijke gevoel van haar hart op haren toon en hare manieren invloed had geoefend, toen zij met eene nieuw ontstane belangstelling geleerd had op de wenschen van haren echtgenoot acht te geven, dikwijls met verloochening van haren eigen' wil, toen zij begonnen was, met eene even vriendelijke als onverwachte hartelijkheid, hem in alle dingen van gewigt te raadplegen, toen zij door alle dergelijke teekenen van berouw de liefde van haren man had terug gewonnen, en zich van zijne vergevingsgezindheid overtuigd hield, toen beleed zij al hare zwakheid, ligtgeloovigheid en eigenbaat, en de rampzalige gevolgen, die deze bijna voor hunne dochter hadden na zich gesleept, en stelde uit eigene beweging voor, dat de afzonderlijke beurs, die tot al het kwaad had aanleiding gegeven, zou ophouden te bestaan, en dat zij gemeenschappelijk het geld ten wederzijdschen beste zouden besteden.
Behoef ik te zeggen, dat bij dit opregt besluit weldra de schuld aan hunnen gewaanden weldoener was afbetaald? Leebrug werd op zijn verzoek verplaatst, en het leven der beide echtgenooten werd nooit weder verbitterd door het wanluidend geklank van eene afzonderlijke beurs. |
|