steld, met welke hij zich snel uit de voeten maakte, zonder eens het eind van het stuk af te wachten. Verheugd begaf hij zich naar het zeer nabij gelegen koffijhuis van daum op de Koolmarkt, en betaalde daar zijne vertering reeds met een klein biljet uit de gestolen brieventasch; doch wie beschrijft den schrik van onzen zakkenrolder, toen hij, op aangifte van den waard, terstond door een aanwezig policiebeambte gearresteerd wordt? In den beginne dacht hij natuurlijk, dat men den diefstal ontdekt had; doch zijn angst wordt nog grooter, toen hij verneemt, dat hij als vervalscher van bankpapier gevat is. Daar hij nu weet, dat zulk eenen vervalscher veel strenger straf te wachten staat dan eenen zakkenroller, zoo maakt hij er geen geheim uit, dat de voor valsch gehoudene banknoten door hem gestolen zijn. Dit bij herhaling door hem verzekerd zijnde, wordt hij door den policiebeambte weder in het parterre gebragt, waar het stuk nog niet uitgespeeld en het publiek nog bijeen was, ten einde met hulp van den dief ook den vervaardiger der valsche banknoten op te sporen. En inderdaad vindt de gaauwdief den door hem bestolene nog in het parterre, en deze is niet weinig verbaasd, op eene zoo zonderlinge wijs in handen der justitie te geraken.