Beethoven's Adelaïde.
Toen beethoven zijne Adelaïde geschreven had, bezocht hem op zekeren dag de Hofkapelzanger barth (de vader der zangeres, Madame hasselt-barth). Den Maëstro zelven had zijne Adelaïde zoo weinig bevallen, dat hij voornemens was, de ongelukkige aan de vlammen te offeren. ‘Doe dat niet,’ riep de oude kapelmeester, ‘althans niet vóór dat gij ze mij eens hebt hooren zingen.’ - ‘Wel, zing dan, als gij 't volstrekt wilt,’ antwoordde beethoven. Toen het stuk ten einde was, zag de componist den zanger verbaasd aan; vervolgens sloot hij het stuk zorgvuldig in zijn' lessenaar, en mompelde half binnensmonds: ‘Adelaïde wordt niet verbrand.’