Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIndustrie tegen industrie.Op eene soirée te Parijs, omstreeks het eind van Junij, werd zeer hoog gespeeld. De booze geest van het kaartspel dreef op eene allerwreedste wijs zijne scherts met een rijk, maar reeds tamelijk diep in schulden stekend jong mensch, A. geheeten: de ongelukkige verloor 20,000 francs. De slag was gevoelig; doch zonder aarzelen of tegenspraak betaalde hij, en zorgde ten minste den schijn te redden. De zielskwelling, welke zijn verlies hem veroorzaakt had, stond nog op zijn gelaat geprent, toen op zekeren ochtend een onbekende zich onder den naam van oscar n. bij hem liet | |
[pagina 304]
| |
aanmelden. Een elegant jong mensch, van een onbedeesd, min of meer krijgshaftig voorkomen, trad de kamer binnen. ‘Mijnheer,’ sprak deze bezoeker, na de gebruikelijke beleefdheidspraeliminairen, ‘het verschijnen van mij, die u volstrekt vreemd ben, zal u misschien eenigzins verwonderen; maar ik kom met het oogmerk om u eene gewigtige dienst te bewijzen, en dit oogmerk zal, hoop ik, mijne vrijpostigheid verontschuldigen. Nu acht dagen geleden had ik de eer, u in een gezelschap te zien, waar zeer hoog gespeeld werd; gij liet u er toe verlokken en verloort eene aanmerkelijke som.....’ ‘Vergeef mij, Mijnheer,’ viel A. hem hier in de rede, ‘zoo ik uwe herinnering eenigzins onbescheiden vind.’ ‘Ik vermeld slechts eene daadzaak, Mijnheer,’ hernam de ander. ‘Gij hebt gespeeld en 20,000 francs verloren.’ ‘Ja; maar welke reden beweegt u, Mijnheer, om mij een verlies te herinneren, waarover ik mij heb heengezet?’ ‘Ik moet u dit voorval herinneren, om er u opheldering over te geven. De door u verloren som werd door één' speler gewonnen. Kent gij hem?’ ‘Neen.’ ‘Hij is een GriekGa naar voetnoot(*).’ ‘Dit denkbeeld is ook bij mij opgekomen, maar te laat.’ ‘Gij zijt het slagtoffer eener schandelijke bedriegerij geworden, en ik ben gekomen om u in deze onaangename omstandigheid mijne diensten aan te bieden.’ ‘Wat kunt gij voor mij er in doen? Wilt gij mij behulpzaam zijn, om den schavuit in regten te vervolgen?’ ‘Neen, dat zou de verkeerde weg zijn. Een proces zou in meer dan één opzigt schadelijk voor u wezen: uwe eigenliefde zou er door lijden, en ook uwe toekomst zoudt gij benadeelen, wanneer het bekend wierd, dat gij zoo aanzienlijke sommen op het spel zet. Ik weet een ander middel, om u, zonder opzien en zelfs zonder dat gij u met de zaak bemoeit, ten minste de helft der verloren som terug te | |
[pagina 305]
| |
verschaffen. Ik zelf zal al het hiertoe noodige bezorgen. Zijt gij hiermede tevreden?’ ‘O, Mijnheer, wees van mijne dankbaarheid overtuigd; maar...’ ‘Gij zoudt dus van de andere helft der som wel willen afzien?’ ‘Waarom niet? Ik ben immers op dit oogenblik het geheel kwijt.’ ‘Uw Griek heeft met mij alleen te doen, en ik zal hem wel weten te dwingen....’ ‘Mij de helft van het geld terug te geven?’ ‘Neen, het geheel; maar vervolgens deelen wij. Gij begrijpt, dat alle arbeid zijn loon waard is. De onderneming is van eenigzins neteligen aard. Ik heb reeds eenige stappen gedaan, om de noodige bewijzen op te zamelen; maar sommige ophelderingen ontbreken mij nog. Dit alles vereischt vrij aanzienlijke uitschotten; daarenboven krijg ik met een gevaarlijk mensch te doen, en de zaak kan mij misschien slecht bekomen. Doch onder betamelijke uitzigten waag ik gaarne geld en zelfs des noods mijn leven. Nu ziet gij echter ook, dat ik billijkerwijs op de helft van hetgeen ik u ten koste van dit alles verschaf aanspraak mag maken.’ ‘Goed, van ganscher harte geef ik mijne toestemming; zoodra ik de twintigduizend francs terug heb, tel ik er u tienduizend van uit.’ ‘Uw woord is mij genoeg, en zonder verwijl ga ik nu mijnen veldtogt beginnen. Ik hoop, dat nog heden de zaak tot ons beider genoegen zal afloopen.’ Verandering van tooneel. - Onze Griek bewoont een appartement in den omtrek der Chaussée d'Antin; de meubels, prachtig en naar den laatsten smaak, behooren echter aan den tapissier, die elke maand de huur daarvan, vooruitbetaald, komt ontvangen. Monsieur oscar, met wien wij daar zoo even kennis gemaakt hebben, treedt omstreeks het middaguur binnen, noemt zich, neemt, zonder er toe verzocht te zijn, een fauteuil, en kijkt den nog half slaapdronken Griek strak in het aangezigt. ‘Mijnheer,’ dus begint hij, ‘de reden van mijn bezoek is zeer eenvoudig. Gij hebt vrij vele kennissen in de groote wereld en zijt gewoon vrij hoog te spelen, niet waar?’ ‘Ik begrijp niet, wat u dat kan aangaan, Mijnheer.’ ‘O, zeer veel! Was het voor mij niet van gewigt, dan | |
[pagina 306]
| |
zou ik mij de moeite niet gegeven hebben, u door een onproductief gesprek te komen vervelen. Vergun, dat ik mij verklare, en gij zult mij terstond begrijpen. Verleden donderdagavond waart gij in een glansrijk salon?’ ‘Waarom niet?’ ‘Het gezelschap was zeer gemengd?’ ‘Zijt gij er misschien tegenwoordig geweest, Mijnheer?’ ‘En wel met personen van zeer dubbelzinnig karakter gemengd,’ vervolgde oscar, zonder den zijdelingschen, door den ander gegeven zet een antwoord waard te keuren. ‘Dat heb ik niet opgemerkt,’ antwoordde de speler; ‘ik voor mij heb er slechts fatsoenlijke lieden gezien.’ ‘Dan zijt gij zeer met u zelven ingenomen, of hebt althans geen' blik in den spiegel geworpen.’ ‘Mijnheer....’ ‘Gij hebt mij eene beleediging gezegd,’ hernam de ongebeden gast bedaardelijk; ‘ik zeg er u eene op mijne beurt, en zoo zijn wij quite. Maar laat ons over zulke kleinigheden geene woorden en tijd verliezen, en liever tot ernstiger dingen overgaan. In dit zeer gemengde gezelschap hebt gij mijnen vriend A. voor de som van 20,000 francs opgeligt, welke som ik u verzoek hem terug te geven.’ ‘En ik, Mijnheer, verzoek u, mij op het oogenblik te verlaten!’ ‘Gij ziet, ik blijf zitten, en laat mij noch door uwe gramschap, noch door uwe bedreigingen van mijn opzet afbrengen. In ligchaamskracht ben ik de sterkere van ons beide, en van wapenen ben ik ook voorzien. Ja, trek aan de schel, roep getuigen; in hunne tegenwoordigheid zal ik mij verklaren, en anderen zullen vernemen, wie gij zijt. Ik ben in staat om over u de naauwkeurigste berigten te leveren; want gij kunt ligt denken, dat ik niet herwaarts zou gekomen zijn, zonder toereikende bewijzen in handen te hebben. De naam, dien gij voert, is de uwe niet; gij hebt dien reeds vijf- tot zesmaal verwisseld, om u aan de nasporingen van het geregt te onttrekken. Uit de Duitsche badplaatsen zijt gij voor altijd verbannen; te Amsterdam hebt gij zes maanden lang in hechtenis gezeten; te Brussel zijt gij als voortvlugtige gevonnisd, en te Londen is u, in een club, door eenen gentleman van mijne kennis, eene welverdiende tuchriging toegediend geworden. Welnu, ben ik wèl ondertigt? Gij ziet wel, dat u niets overblijft, dan te bewilligen | |
[pagina 307]
| |
in hetgeen ik van u vorder. Gij zult dus mijnen vriend A. op staanden voet de hem ontfutselde 20,000 francs terugzenden.’ Vruchteloos poogde het Griekje door allerlei uitvlugten en voorwendsels uit de klem te geraken; de volharding zijner tegenpartij behield de overhand, en oscar trok de helft van het verspeelde geld, als loon voor zijne moeite. Zulk slag van Grieken-vervolgers is in de gezelschapskringen der groote wereld reeds vrij talrijk, en zij maken het zich tot eene taak, de valsche spelers met voorbeeldelooze list en stoutheid na te sporen. De eene industrie heeft de andere doen ontstaan. Zij maken kort proces, zonder opzien en met goede vrucht; daarom worden zij dan ook door onbezonnen spelers, die zich door de Grecs hebben laten plukken, naar eisch gewaardeerd. In het afgeloopen saizoen zijn zij een weinig te laat gekomen; maar in den aanstaanden winter zal het hun aan winstgevende en glansrijke zaken waarschijnlijk niet ontbreken.Geen Helleen; want onder deze, in haren bloei, dien God geve dat zij herkrijge, zoo geachte natie zijn de valsche spelers misschien even zeldzaam als onder eenige andere, en met reden mag zij zich bezwaren, dat de Franschen het hier bedoelde slag van industriélen met den naam van Grees bestempelen. |
|