Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve eener vertaling van den vloek van Camilla, uit de Horatiërs van Corneille, vierde bedrijf, vijfde tooneel.
| |
[pagina 293]
| |
Daartegen wordt wel de bedenking ingebragt, dat het proza natuurlijker is, maar die bedenking, ten aanzien van het Treurspel, op goeden grond betwist, en, op bl. 425 e.v., onder anderen, gezegd, wat wel waardig is, ook in onzen tijd (de Bijdragen tellen toch reeds vijftig jaren) eens, bij vernieuwing, herzegd te worden:Ga naar voetnoot(*) ‘Wie ooit een corver in zijn' besten tijd heeft mogen hooren, is zeer overtuigd, dat, niet het doen hooren van maat en rijm, maar het goed reciteren van versen de illusie op het Tooneel oneindig in de hand werkt, en den Acteur gelegenheid geeft, om, bij elke brillante passage, al zijn kunst en talent ten toon te spreiden. Zie hier wat 'er voltaire van zegt: ‘De Acteurs, sederd eenigen tijd zich gewend hebbende, om de versen in een Treurspel met den eigen toon op te zeggen, waarmede zij in de deftige Comedie spreken, hebben hier door nog medegewerkt, om het Treurspel onder ons te verlaagen. De pracht en de grootsheid der declamatie zijn in vergetelheid geraakt. Men heeft 'er zich een eer uit gemaakt, om de versen als prose op te zeggen, en men heeft niet in 't oog gehouden, dat eene taal, die de gewoone taal overtreft, ook op een' toon moet voortgebragt worden, die den gewoonen toon te boven gaat.’ ‘Maar hier komt nog iets omtrent ons Nederlanders bij. Zelfs een corver was somtijds verpligt om de versen, zoo veel hij kon, te verbergen. Maar waarom deed hij dit? Als ze zo slecht, zo plat, of zodanig tegen alle harmonie zondigende waren, dat ze veel eer de kracht van een anders uitmuntend gezegde vernietigden, dan ondersteunden, welk laatste goede versen eigentlijk altijd moeten doen. Belijden wij het oprecht, dat de schuld niet aan de versen, als versen, maar aan de slechte versen lag. Onze meeste oude Treurspelen zijn vertaalingen uit het Fransch, meestal ondernomen door liefhebbers van het Tooneel, die geen Dichters waren, en zich dus vergenoegden, wanneer ze den zin konden overbrengen. Hier was de Acteur wel verpligt, om het vers, zoo veel hij kon, te verbergen, dewijl het tot niets anders diende, dan om eene zekere stijfheid en gezochte langdradigheid, die diende om het | |
[pagina 294]
| |
rijm te krijgen, te doen gevoelen. De Cid van corneille wierd eertijds op den Amsterdamschen Schouwburg in versen vertoond, die geen sterveling vloeiënd lezen, ik laat staan reciteren kon. Maar wanneer die eigen corver in de stukken van een' huidekoper of in de vertaalingen van een' feitama speelde, dan deed hij wel degelijk de versen hooren, en verrukte hier de Toehoorders te meer door. De Reden en de Ondervinding beslissen, dunkt mij, dit stuk. Wanneer de harmonie van het vers de denkbeelden onderschraagt, krijgt de Acteur hier door gelegenheid, om eene kracht aan zijne uitdrukking te geven, die hem de prose, hoe vol en verheven ze ook zij, nimmer aanbiedt. Elk, die zich op het reciteren toegelegd heeft, moge hier uitspraak doen. Ik wil slechts twee voorbeelden opgeven, en men beproeve, hoe waar mijn gezegde hier zij. De vloek van Camille bij corneille bezit juist deze, de Actrice, die hem uit moet spreeken, bijspringende harmonie.’ (Hier vindt men nu de woorden van den oorspronkelijken tekst, en de Schrijver vervolgt:) ‘Men zette deeze woorden in prose over, of men geve Camille andere woorden in prose in den mond, en ik ben verzekerd, dat de Actrice meer dan het halve effekt in 't uitspreken missen zal. Ondertusschen zijn deeze versen bij ons dus vertaald: O Rome! voorwerp van mijn zuchten en getraan!
O Rome! die door u mijn bruigom liet verslaan!
O Rome! die mij in mijn droefheid nog komt hoonen,
Nu gij dien moordenaar wilt met uw lauwren kroonen!
'k Wensch, dat de machten der gebuuren zich te saam
Verbinden tot bederf van uwen staat en naam:
Of zo Italiën te zwak is voor uw' krachten,
Dat dan het Ooste, en 't Weste, en alle uitheemsche machten,
Zich 't zaamen voegen, tot verdelging van uw' staat:
Maar dit is noch te kleen voor mijn gerechte haat,
'k Wensch, dat uw eigen Volk de naauw voltooide muuren
Ten puinhoop maaken; dat de inwoonderen bezuuren
Het allerwreedste lot, dat immer sterveling
Door pest, door duuren tijd, of hongersnood ontving:
Ja dat de hemel, door een felle haat aan 't blaaken,
Zijn bliksem neêrstort tot verteering uwer daaken;
Uw tempels, huizen, en paleizen, hoog van kruin,
Door donderslagen gansch verbreizelen tot puin;
| |
[pagina 295]
| |
En al wat leven heeft, dat nog dees dag mag derven:
Dan zou ik wel vernoegd, van blijdschap willen sterven.’
‘Zeker hier missen ze alle effekt, en wie ze immer heeft hooren reciteren, en tegen de versen in het Treurspel bij die gelegenheid gedeclameerd heeft, heeft niet tegen corneille, maar tegen den Vertaaler gedeclameerd. Intusschen is dit nog eene van onze beste oude vertaalingen.’ - Dusverre de Bijdragen. Wel werd, sedert het tijdstip, dat ik met deze vertolking kennis maakte, de lust bij mij opgewekt, om te beproeven eene betere van corneille's meesterlijke verzen te leveren; maar het moeijelijke daarvan noopte mij tot uitstel, en wat men uitstelt geraakt niet zelden, juist daardoor, in 't vergeetboek. Intusschen riep de onlangs in het licht gegevene vrije Navolging uit de HoratiërsGa naar voetnoot(*) van p. corneille van de klagt en vloek van Camille, door den Heer Mr. c.h. perk, het vroeger opgevat voornemen weder in mijn geheugen. Ik aarzelde echter anderwerf en trad terug voor de bezwaren, die zich bij vernieuwing aan mij opdeden, toen eene bepaalde opwekking van eenen door mij hooggeschatten Kunstvriend mij tot het besluit bragt, eene proeve te nemen, of en in hoe verre het meesterstuk van den beroemden Franschen Dichter, met behoud van de denkbeelden en bewoordingen van den oorspronkelijken tekst, voor eene overbrenging in onze moedertaal vatbaar zou mogen geacht worden.Ga naar voetnoot(†) In deze achttien dichtregels heeft eene echt poëtische opklimming van denkbeelden plaats. De radelooze camilla rigt eerst haar woord tot haren broeder - daarna tot de volken, die het toenmalig Rome omringden - en voorts tot alle natiën der wereld, hoe verre ook over den aardbodem verspreid. Daarmede nog niet voldaan, roept zij de gram- | |
[pagina 296]
| |
schap des Hemels in, tot verdelging van eene stad en het verderf van een volk, wier ondergang, als eeniglijk door haar veroorzaakt, de hoogste en laatste vreugde haars levens zou uitmaken. In het gedicht bevat schier elke regel eene sententie, en het geheel vloeit over van dichterlijke schoonheid en verhevenheid, met vermijding van zinledige klanken, die zich luide en verre genoeg doen hooren, maar geen bepaald denkbeeld in de ziel achterlaten. De hooge Treurspeltoon doet zich hier in al de verhevenheid der waarheid, natuurlijkheid en eenvoudigheid kennen, en wij bewonderen den Dichter, die de taal, waarin hij schreef, aan deze beminnelijke eigenschappen der Dichtkunst wist dienstbaar te maken. Intusschen zijn het juist deze uitstekende karaktertrekken van het gedicht, die den arbeid des Vertalers moeijelijk maken, wanneer hij zich ten minste het voornemen bewust is, om, zoo verre het verschillend taaleigen, in verband met versmaat en rijm, dit toelaten, eene, zoo veel mogelijk, getrouwe kopij van een voortreffelijk, alom en sedert lang bewonderd en beroemd, origineel te leveren. Ik doe dit opmerken, om daarop het bescheiden verzoek te gronden, dat men mijne vertaling als eene proeve beschouwe, die, hier aangeboden, anderen moge opwekken om iets beters te leveren dan mij mogelijk was. De gebrekkige vertolking, straks medegedeeld, doet den vloek van camilla voorkomen als een op zichzelf staand geheel. Intusschen staat hare taal in naauw verband met het onmiddellijk voorafgaande gezegde van den jongen horatius. Dus luidt het oorspronkelijke: ‘Aime, aime cette mort qui fait notre bonheur,
Et préfère du moins au souvenir d'un homme
Ce que doit ta naissance aux intérêts de Rome.’
Die belangen van Rome, in het oog van den jongen Romein, en naar zijne denkbeelden, als zoodanig, zóó overwegende, hadden echter voor de treurende en wanhopende minnares van den gesneuvelden curiatius niet de minste waarde; integendeel wekten zij haren afkeer en verontwaardiging in hooge mate op. Corneille laat daarom ook het Rome van horatius dadelijk door het Rome van camilla volgen en tot viermalen herhalen; terwijl het: O Rome! | |
[pagina 297]
| |
der vertaling, als geheel op zichzelve staande, met het vooraf gezegde in geen kennelijk verband staat. De laatste regel van het dichtstuk, waarvoor de gebrekkige vertolking het flaauwe en ondichterlijke: ‘Dan zou ik wel vernoegd, van blijdschap willen sterven,’ wedergeeft, is voor de overbrenging niet gemakkelijk. Reeds vind ik aangeteekend: ‘Plusieurs juges sévères n'ont pas aimé le mourir de plaisir; ils ont dit que l'hyperbole est si forte, qu'elle va jusqu'à la plaisanterie;’ en, in waarheid, dat sterven van genot klinkt weinig overeenkomstig met den deftig-verheven gang der Tragedie. En toch ligt er in het denkbeeld, afgescheiden van het vulgaire woord, iets dichterlijks, dat de Duitschers met het denkbeeld, aan het woord Schadenfreude verknocht, zouden verbinden. Maar, ligt de grondslag van het bedillen van corneille's meesterstuk niet meer in de vordering van het rijm, hetwelk hem dat: et mourir de plaisir in de pen gaf, dan wel in het poëtisch denkbeeld, dat deze slotregel in zich vat? Ik geloof ja. Immers, wat was het, dat de wanhopende van vreugde zou kunnen doen sterven? Was het niet, omdat zij zichzelve als de eenige oorzaak beschouwde van Romes ondergang? Ziedaar dus de eigenlijke spil, om welke alles loopt! Dat nu de Fransche Dichter het: mourir de plaisir aan het slot, en het: moi seule en être cause in den aanvang van den regel plaatste, ontneemt niets aan de dichterlijke waarde der gedachte, die ik in mijne navolging gelukkig genoeg geweest ben te kunnen doen uitkomen, ten zij ik mij in de poëtische opvatting van het denkbeeld van corneille geheel mogt vergist hebben. En indien zulks het geval ware, ook dan nog heeft mijne navolging het meer of min stuitende van het mourir de plaisir (hetwelk, naar ons taaleigen, toch wel niet anders dan door sterven van genot is over te brengen) doen wegvallen, en heb ik, met het karakter der spreekster, ook tevens dat der tale, waarin zij spreekt, kunnen bewaren. Ten slotte zij nog opgemerkt, dat ik de vier laatste regels van dit Tooneel, die onmiddellijk op de vloekspraak van camilla volgen, mede heb opgenomen in de vertaling, die ik alsnu de vrijheid neme hier, als eene proeve, aan te bieden: | |
[pagina 298]
| |
camilla.
Hoe!... Rome!... Niets dan smart schonk mij de Tyberboord.
Hoe!... Rome! dat, door u, mijn' hartvriend heeft vermoord!
Dat Rome, dat ge aanbidt - waarin gij werdt geboren -
Dat Rome, dat ik haat, om de eerkroon u beschoren -
Mogt eens 't vereend geweld van vriend en nagebuur
Den grondslag sloopen van zijn' halfvolbouwden muur!
En, zoo 't hiertoe Itaalje ontbreke aan moed en krachten,
Dat dan het Oost en 't West opdagen met hunn' magten!
Dat honderd volken, over zeeën, berg en dal,
Aanrukken! 't Eind der aard' gewaag' van Romes val!
Verplettre trans en muur, vernield met eigen handen,
Dit volk; ja, 't wroete dan zichzelv' in de ingewanden!
Dat 's Hemels gramschap blake, en, op mijn smeekgebed,
Een vuurzee nederdale en Rome in vlammen zett'!
O zag ik, door dien gloed, die stad tot asch verteren!
Mogt ik uw lauwren zien in dwarlend stof verkeeren,
Den laatsten Romer zien bij 's levens laatsten snik,
En stervend juichen: Die dit alles wrocht, was ik!
horatius.
(Met het zwaard in de hand zijne zuster vervolgende.)
Genoeg!... 't geduld heeft uit!... mijn drift is niet te toomen!...
Ga!... en beween uw' vriend aan de onderaardsche stroomen!...
camilla.
(Doodelijk getroffen, van achter de schermen.)
Verrader!... ach!...
horatius.
(Op het Tooneel terugkomende.)
Het lot heeft zulk een straf bereid,
Wie Romes vijand mint en zijnen dood beschreit!
|
|