Bij het beschouwen van een nest met hondjes, door de moeder beschermd.
(Schilderij van henriette knip.)
Neen, 't is geen doode stof, waarop mijn blikken staren,
Beweging, leven is 't, wat hier de kunst mogt baren,
Die kunst, die mij zoo vaak 't gevoelig hart verrukte,
Hoe magtloos werd mijn lof,
Wanneer het haar, wier grens de schepping is, gelukte,
Nooit zie men laag op haar, zoo onuitputbaar, neder!
Om 't even wat zij maalt,
Geeft zij Natuur getrouw, gemoedelijk ons weder,
Zij heeft den prijs behaald.
Ja, heel Natuur getuigt, wie slechts haar boek kan lezen,
Of is Hij minder groot in 't mikroskopisch wezen,
| |
Getrouwe hond, waar moed u baat noch list of krachten,
Ziet men u 't grootst gevaar trotseren en verachten,
Den mensch zelfs, u tot heer en meester eens gegeven,
Gij hem ten slaaf en vrind,
Ontzegt gij hulde en liefde, en veiligt met uw leven
Het kroost, zoo teêr bemind.
De mensch, van Gods geslacht, moog' hier voor 't dier niet wijken.
Beschaamt het hem te vaak. Doch 'k wil geen oordeel strijken,
Waar trouw voor nooddwang zwicht:
Neen, teedre moeder! gij, die willig bloed, ja leven
Zoudt spillen voor uw kroost;
Wat u Natuur onthield, dat kunt ge uw kind niet geven:
Maar gij, verblinde, tot den moederrang verheven,
Dien gij ondankbaar schondt,
Gij gaaft, door 's Hemels gunst, aan eenen Engel 't leven,
Uw meerdere is - een hond!
Mild vloei' de bron, waaruit ge uw teeder wicht kunt laven;
Vergeefs! gij stopt haar wreed,
Om in 't gareel der weelde en in een' kring te draven,
De vrouw, de vrouw helaas! is de eenigste op deze aarde,
Natuur ten spijt en smaad,
Die 't zogen van het kind, dat zij met smarte baarde,
O, mogt haar hart de trouw van 't reedloos beest ontvonken,
Zijn hulploos kroost, het door Natuur zoo mild geschonken,
Onthoud uw eigen kind, uw vleesch en bloed, o moeder!
Zijt gij daartoe bekwaam,
Den eigen' boezem niet. En geve de Albehoeder,
Dat u geen hond beschaam'!
1846.
j.w. ijntema. |
|