en ernstige overpeinzing, dat, wanneer er op de geheele aarde noch dokter, noch chirurgijn, noch apotheker, noch accoucheur, noch chimist, noch drogist en niet een eenig artsenijmiddel was, er minder ziekten en minder sterfgevallen zijn zouden. Bedenkt men, dat inzonderheid de geneeskunde eene wetenschap is, die bij gissing te werk gaat - dat de beste artsen zich bij dit gissen vergissen - dat tallooze kwakzalvers geneesmiddelen voorschrijven - dat duizenden van menschen zonder allen geneeskundigen raad artsenijen gebruiken, en dat de menschen zich oneindig meer in acht zouden nemen, wanneer zij niet, in geval van nood, op dokter en apotheker vertrouwden, zoo zijn deze en eene menigte andere daadzaken zoo vele bewijzen, dat de door mij beweerde stelling meer bevreemdend dan valsch is. Maar, zoo als het dan nu eenmaal gaat, alle menschen slikken artsenijen, de armen zoo wel als de rijken, en doen het in de hoop om daardoor hunne gezondheid te herstellen en hun leven te verlengen, tevens ook wel in het vertrouwen, om, daardoor geholpen of beveiligd, ongestraft aan hunne lusten en begeerten den teugel te kunnen vieren.’