Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Hoftheater. - Voltaire. - Jean Jacques Rousseau. - De kleine Soupers. - De Hertenwarande.De Markiezin de pompadour besefte weldra, dat men eenen Koning als lodewijk XV, dien noch droomen van roemrijke nagedachtenis bezig hielden, noch bijzondere smaak voor kunst en wetenschap bezielde, zoo al niet met sprookjes als Sultan schahriar, ten minste door afwisseling van levende beelden den tijd moest verdrijven. De trage en hartstogtelooze Vorst vond het leven onverdragelijk langwijlig. Om deze reden speelde de Markiezin komedie, en wisselde zoo veel mogelijk het kostuum en den geest harer rollen, ten einde lodewijk's aandacht bestendig gespannen te houden. Twintigmaal op éénen dag veranderde zij van kleeding, van gang, van manieren, was nu vrolijk, dan zwaarmoedig, bruiste het eene oogenblik op, en smolt het andere weg in de teederste zachtheid. Vlug en behendig als een vogeltje, wegslepend als eene Syrene, wist zij dagelijks duizenderlei bevallige boerterijen en spelen uit te denken. Bij al deze gedaantewisselingen kwamen haar hare onovertroffene schoonheid en fijne smaak te stade. Niemand verstond zoo voortreffelijk, als zij, door kleeding te werken, en onder de menigvuldige costumes, welke zij heeft uitgedacht, onderscheidde men bijzonder de morgenkleeding, naar haar à la Pompadour genaamd; een digtsluitend lijfkleed naar de Turksche snede, waarin de omtrekken eener schoone leest op het sierlijkst uitkwamen. Niet zelden bragt zij den geheelen voormiddag met haar toilet door, en lodewijk XV | |
[pagina 181]
| |
gaf haar daarbij somwijlen eenen goeden raad, met welken zijne schrandere favorite natuurlijk niet verzuimde haar voordeel te doen. Ondanks dit alles werd de Koning het toch eindelijk moede, slechts ééne komediante te hebben. Vruchteloos verkleedde de Markiezin zich nu eens als landmeisje, dan eens als melkboerin, dan weder als geestelijke zuster, of ook als herderin, om lodewijk in de lanen van Versailles te verrassen, of liever zich door hem te laten verrassen. Hoe allerliefst de Koning deze speelsche vermommingen aanvankelijk ook vond, baarde hem allengskens de gedachte, dat hij onder deze duizend metamorphosen toch steeds slechts eene en dezelfde vrouw, met eenen en denzelfden naam, te verwachten had, eene drukkende verveling. Madame de pompadour had dit niet zoodra bemerkt, of zij deed in het muntkabinet een theater oprigten, en koos voor hetzelve akteurs, welke zij waardig genoeg hield, met haar dit tooneel te betreden, voor hetwelk, nevens den Koning, slechts eenige in bijzondere gunst staande hovelingen als aanschouwers toegang hadden. De Hertog de la vallière werd tot directeur gekozen; een Abt vervulde den post van souffleur, en de medespelende leden waren de Hertogen van orleans, van ayen, van nivernais, van duras, de Graaf de maillebois, de Hertog van coigny, de Markies d'entraigues, de Hertogin van bracas, de Gravin d'estrade, Mevrouw d'angevilliers. ‘Om als medelid aangenomen te worden,’ dus heette het onder anderen in de statuten, ‘moet men kunnen bewijzen, reeds bevorens komedie gespeeld te hebben, alzoo niemand als nieuweling dit tooneel betreden mag. - De aktrices alleen hebben het regt, de stukken te kiezen, die opgevoerd zullen worden. - Slechts aan de dames wordt bij de repetitiën veroorloofd, een half uur te laat te komen; is deze tijd verloopen, zoo hebben zij slechts het regt, de te betalen boete te bepalen.’ - Het tooneel werd met dufresny's le Mariage fait et rompu ingewijd; een gelegenheidsstuk, dat op het huwelijk van Madame de pompadour met lenormant d'etioles zinspeelde. In den beginne werden blijspelen, eindelijk slechts opera's en balletten gegeven. In zang en dans, gelijk ook in het vertoonen van karakterrollen, legde, onder de leden van het tooneeigezelschap, slechts de Markiezin een doorslaand talent aan den dag. In enkele, | |
[pagina 182]
| |
vooral in de naïve rollen, was zij onovertreffelijk. Daar ondertusschen slechts de Koning alleen over de entreekaartjes beschikte, was het uiterst moeijelijk tot deze hertogelijke en grafelijke tooneelvertooningen toegang te erlangen; en lodewijk XV was hieromtrent in zijnen schouwburg veel naauwgezetter dan aan zijn hof. Voltaire, die langen tijd er naar gestreefd had, om bij de feesten te Versailles toegelaten te worden, kon er derhalve met regt trotsch op zijn, toen de Koning hem tot zijn hoftheater noodigde. Deze filozoof leed, gelijk de meeste lieden van zijn vernuft, aan het zwak, den staat te willen regeren. Dronken van den roem, dien hij als schrijver behaald had, droomde hij van niets anders meer, dan van staatkundige onderscheiding. Hij hoopte door de gunst der Markiezin de pompadour ambassadeur of minister te worden. En zulks zou hem ook werkelijk gelukt zijn, had hij zijn gedrag ten hove beter berekend; maar op het oogenblik, toen hij reeds waande het doel van al zijn pogen bereikt te hebben, bedierf hij weder alles door eenige weinige geruchtmakende verzen. De dochters der Markiezin konden den dichter deze beleediging nooit vergeven; Madame de pompadour zelve trok zich naderhand zijner slechts weinig aan, en voltaire's staatkundige toekomst was voor hem verloren. Zijne misdaad had daarin bestaan, dat hij de bekoorlijkheden der Markiezin met al te gloeijende kleuren geschilderd had. Om zich over zijne teleurstelling te wreken, wierp hij haar thans tallooze bloesems der poëzij toe; maar in elke bloem lag een heimelijke angel der satyre verborgen. Desniettemin bleef voltaire Madame de pompadour bestendig toegedaan, zelfs toen nog, toen zij door den Koning niet meer bemind, noch door de hovelingen geacht of gevreesd werd. Marmontel verhaalt, dat hij eens te Ferney aan voltaire zeide: ‘De Markiezin is in ongenade gevallen en gevoelt zich ongelukkig.’ - ‘Welaan dan,’ riep voltaire, ‘laat zij hier komen en tragediën met ons spelen; ik zal de rollen voor haar schrijven, en wel koninklijke rollen. Zij is schoon, en moet het spel der hartstogten goed verstaan.’ - ‘Zij kent evenzeer diepe zielesmart en tranen,’ hernam marmontel. - ‘Des te beter; dan is zij juist, wat wij noodig hebben.’ - ‘Als u dat ernst is, laat mij dan begaan: valt het gemis van het theater te Versailles | |
[pagina 183]
| |
haar hard, zoo zal ik haar zeggen, dat het uwe haar verwacht.’Ga naar voetnoot(*) Duclos en rousseau gingen strenger met de Markiezin te werk. Duclos hield zich voor eenen onpartijdigen maar ook onverbiddelijken geschiedschrijver; maar uit overmatige vrees, voor een' hoofschen flikflooijer gehouden te worden, werd hij in zijn oordeel onregtvaardig. Toen zij eene poging deed om rousseau aan haar te verbinden, schreef de trotsche republikein van Genève haar den volgenden brief: ‘Madame! - Een oogenblik lang hield ik het voor eene vergissing, toen uw gelastigde mij honderd Louisd'or ter hand wilde stellen voor eenige afschriften, die met twaalf francs toereikend betaald zouden geworden zijn; hij heeft mij bewezen, dat ik mij vergiste. Vergun mij nu, ook u van eene vergissing terug te brengen. Besparingen hebben mij in staat gesteld, om mij, na aftrek van alle onkosten, eene zuivere jaarlijksche rente van 540 livres voor al mijn leven te verzekeren. Mijne werkzaamheden verschaffen mij nagenoeg eene gelijke som; dus houde ik nog een aanmerkelijk saldo over. Hiervan maak ik het best mogelijke gebruik, hoezeer ik geene aalmoezen geef. Wierden, tegen verwachting, mijne krachten door ouderdom of ziekte ontoereikend, zoo heb ik eenen vriend.
Parijs, 18 Augustus 1762.
Dat na dezen brief alle onderhandeling afgebroken werd, behoeft wel niet gezegd te worden. Desniettemin bleef de Markiezin groote achting voor jean jacques koesteren; en toen eens de Marechale de mirepoix haar aanried, zich om dezen nachtuil niet te bekommeren, antwoordde Madame de pompadour: ‘Ja zeker, een uil is hij, maar een uil van minerva.’ Om zich in hare koninklijke magt te bevestigen, besloot de Markiezin Koningin van Frankrijk te worden, en door priesterlijke inzegening met lodewijk XV een regt op den troon te verwerven. De Prins van soubise, die onder hare gunstelingen behoorde, nam op zich, in de orde der Jezuiten eenen geestelijke te zoeken, die haar de biecht afnemen en absolutie wegens de aan het hof begane zonden | |
[pagina 184]
| |
zou willen geven. Deze man was weldra gevonden in den persoon van Pater de sacy. In den geestelijken stand had hij de beschaafde manieren van eenen echten Edelman behouden, wist naar de zeden zijner eeuw te leven, en spotte zelfs somwijlen met de regelen zijner orde. Toen de Prins van soubise bij hem met zijn verlangen voor den dag kwam, maakte hij aanvankelijk zwarigheden. ‘Gij moet bedenken,’ sprak hierop de gunsteling tot den kloosterbroeder, ‘dat er uit den biechtstoel der Markiezin naar dien des Konings slechts ééne schrede is.’ Deze aanmerking maakte de sacy op het bijzondere zijner betrekking oplettend, en bewoog hem eindelijk, om zich bij Madame de pompadour te laten aanmelden. Zij ontving hem allervriendelijkst, en niet zonder trotsch er op te wezen, dat men haar als biechtvader eenen man toezond, die eerst even te voren tot Proeuratorgeneraal der Missiën benoemd was. Tot nog toe had de Markiezin de partij der Jezuiten ten hove tegen zich gehad; de Koningin, de Dauphijn, Pater griffet, de Kardinaal de luynes, de Bisschop van Verdun, de Heer de nicolai en anderen koesterden de hoop, haar vroeg of laat, als eene ongeloovige, uit de nabijheid van den troon te verdringen. Derhalve kon haar de betrekking met eenen zoo hoog in aanzien staanden Jezuit niet anders dan voordeelig zijn. Zij zette dus al hare innemende, genegenheidwinnende kunstgrepen tegen den biechtvader te werk, en legde nimmer meer geest en schoonheid aan den dag. Zeven- of achtmaal bezocht de sacy de Markiezin, en telkens had zij den Pater door duizend andere dingen zoozeer weten te boeijen en weg te slepen, dat hij daardoor het eigenlijke doel van zijn bezoek, de biecht en de absolutie, ganschelijk vergat. Het eerste gevolg hiervan was, dat geheel Parijs, wulpsch en beuzelend, gelijk het destijds meer dan immer was, over deze zamenkomsten snapte, spotgedichten op de sacy en de pompadour maakte, en dat inzonderheid piron zich de bitterste uitvallen veroorloofde. Ook in het ordeshuis der Jezuiten was de zaak geen geheim gebleven; de Raad van Tienen was verontwaardigd, en eischte van den Procurator-generaal, dat hij zich zou verantwoorden. Het onderzoek tegen de sacy eindigde met het uitdrukkelijke bevel, aan de Markiezin zelve te belijden, dat hij verkeerd gehandeld had, en dat hij haar zijnen geestelijken bijstand moest weigeren. | |
[pagina 185]
| |
Dienvolgens verscheen de Pater voor de laatste maal bij Madame de pompadour, en gaf haar te kennen, dat zij de gevraagde absolutie niet verkrijgen kon. Haar verblijf aan het hof, de verwijdering van haren man, de geruchten van hare betrekking met den Koning, enz. maakten niet alleen de absolutie onmogelijk, maar zelfs hare veroordeeling onvermijdelijk. Wilde zij zich weder met de kerk verzoenen, zoo moest zij tot haren regtmatigen echtgenoot terugkeeren, of ten minste het hof verlaten, en hare naasten, aan welke zij ergernis gegeven had, door eenen beteren levenswandel trachten te stichten. De Markiezin de pompadour hoorde deze verklaring zoo onbewogen als een standbeeld aan. Doch naauwelijks had Pater de sacy het laatste woord gesproken, of haar lang bedwongen toorn brak in lichtelaaije vlammen uit. ‘Pater,’ riep zij op een' gebiedenden toon, hoofd en nek trotschelijk naar achteren buigende en hem met vernietiging dreigende blikken aanziende, ‘gij zijt een zot en daarbij een bedrieger; hebt gij mij verstaan? Gij hebt uw fortuin met voeten geschopt, uwe achtbaarheid gekrenkt, uw geestelijk ambt misbruikt. Ik weet het wel, gij en uw Jezuïten-rot zoudt mij gaarne uit 's Konings nabijheid verbannen; maar zoo zwak en wankelend als gijlieden mij waant, zoo sterk en magtig ben ik; - en al kwamen al de Jezuïten op de gansche wereld mij trotseren, ik zal op den troon blijven, en zij zullen niet alleen van het hof verdreven, maar ook uit het koningrijk verbannen worden!’ Met deze woorden was de val der Jezuïten in Frankrijk beslist; dier Jezuïten, die gemeend hadden, in de Markiezin de pompadour, even als in Madame de chateauroux, slechts de Koningin van den dag voor zich te hebben. Zij hadden zich omtrent de wilskracht, gelijk ook omtrent den ongemeen sterken invloed der nieuwe favoriete, deerlijk misrekend. De Markiezin was van nature in vele opzigten met eenen edelen aanleg van geest begaafd, en fijne smaak voor kunst hebben zelfs hare verbitterdste vijanden haar niet ontzegd. Ook bij den Koning wilde zij lust en genegenheid daarvoor doen ontstaan, en beproefde te dezen aanzien alle bedenkelijke middelen, om hem uit zijne slaperigheid te trekken. Maar lodewijk XV begreep het niet, zoo als zijn voorganger, dat grootsche kunstwerken dikwerf den roem der Vor- | |
[pagina 186]
| |
sten vereeuwigen. Madame de pompadour ontwierp menigerlei plans tot verfraaijing van Parijs. Woest liggende ruimten moesten bebouwd en met lanen en standbeelden versierd worden; de galerijen van het Louvre wilde zij doen herstellen en de schilderwerken van alle scholen daarin vereenigen, en dergelijke meer; maar lodewijk XV was al te gierig, en vreesde, dat hij, om de kosten dier ondernemingen te bestrijden, misschien zijne bijzondere domeinen zou moeten aantasten, zonder nog te rekenen, dat men aan de beroemde meesters van dien tijd hunne schilderstukken niet duur genoeg betalen kon. Zoo wilde Madame de pompadour onder anderen ook de Cité (de op een eiland gelegene binnenstad, het oudste deel van Parijs) doen herbouwen. Het den Koning voorgelegde plan tot uitvoering van dit ontwerp was onder de oogen der Markiezin geteekend geworden. Er moesten prachtige gebouwen opgerigt, en de voornaamste verdieping derzelve met een doorloopend balkon voorzien worden, om aan de voetgangers ter wederzijde van de straat daaronder beschutting tegen zonnehitte en regen te verschaffen. Toen men echter de zestien kerken der Cité tegen den grond gehaald had, begon het kapittel van Notre Dame, (de in de Cité gelegene hoofdkerk van Parijs) gelijk ook de overige geestelijkheid, vertoogen daartegen in te leveren. De Koning trok zijne toestemming in, en tot op den huidigen dag is de Cité de sluiphoek der laagste schanddaden gebleven. Ook het plan van Madame de pompadour, om, behalve het Hôtel-Dieu, nog een tweede gasthuis te bouwen, mislukte; hoezeer zij den Koning voorstelde, hoe beklagelijk het was, wanneer twee zieken op dezelfde legerstede naar genezing moesten smachten, en dat wel in een land als Frankrijk. Zij was destijds te Versailles de eenige voorspraak der armen. Op haar aanzoek om een tweede hospitaal antwoordde lodewijk XV haar: ‘Hebben wij niet een jagthuis te Choisy? Heb ik niet het bouwen van Bellevue tot ons genoegen en dat van St. Sulpice ter eere Gods bewilligd?’ De Koning geloofde alleen aan God, aan zichzelven en aan zijne maitres. Slechts daardoor, dat de Markiezin onophoudelijk herhaalde, dat zij hare nagedachtenis door het een of ander grootsch gedenkstuk bij de nakomelingschap in eere moest brengen, gelukte het haar, de Militaire School te doen bouwen. Hetgeen, waardoor zij zich echter bij Frankrijk het verdienstelijkst gemaakt heeft, | |
[pagina 187]
| |
is het stichten der groote porselein-fabrijk van Sèvres, door welke de Franschen niet alleen van Saksen en China, waar zij te voren jaarlijks voor 500,000 livres koopen moesten, onafhankelijk werden, maar zelfs weldra voor een millioen van dit fabrijkaat naar buitenslands uitvoerden. Eindelijk heeft Madame de pompadour het ontwerp tot het wederopbouwen der kerk van de boetvaardige Magdalene gevormd, in welke kerk zij het liefst hare gebeden verrigtte. Wanneer lodewijk XV overal, op de jagt, in den schouwburg, in het park, door zijne gewone verveling gekweld werd, verschaften hem somwijlen de kleine soupers van Versailles afleiding. Na zulk een maal vervingen fijnere of grovere kwinkslagen en geestigheden elkander onophoudelijk, en de Koning werd daarbij dan wel eens zoo in vuur gebragt, dat hij zelfs verzen improviseerde; zoo b.v., toen men eens schertsend adam's ongeluk in en buiten het Paradijs beklaagde, vulde lod-ewijk de Jeremiade met het volgende couplet aan: ‘In 't Paradijs leed adam ras
Gebrek met ééne vrouw,
Als moeder eva knorrig was
En hem niet kussen wou.
God dank, dat leed is nu voorbij;
Bij honderd staat het kussen vrij.’
Lodewijk XV zelf had dus soms zijne poëtische oogenblikken, en zijne verzen waren dan van eenen aard, dat anacreon, wat het denkbeeld betreft, zich daarover niet geschaamd zou hebben. Wat deed intusschen de Koningin, tijdens het houden dier meer dan galante kleine soupers, het spelen van comcdie en de bacchanalia, die elkander onophoudelijk vervingen? De Koningin bezocht vlijtig de kerken, en bad God, dat Hij Frankrijk beschermen mogt. Gelijk men weet, was Madame de pompadour eene harer staatdames; maar de staatdame en de Koningin zagen elkander nooit. Toen eens de Koning op zekeren dag met zijne favorite in het park van Versailles wandelde, prezen zij, omdat zij op het oogenblik niets beters te doen wisten, om het zeerst de voortreffelijkheden dier goede marie leczinska. ‘Markiezin,’ zeî lodewijk, ‘doe mij het genoegen en breng aan de Koningin in mijnen naam die bloemen, welke gij voor mij geplukt hebt.’ Madame | |
[pagina 188]
| |
de pompadour liet zich hiertoe niet lang noodigen; het was de eerste maal, dat zij iets voor de Koningin deed. Zij begroette haar dan, overhandigde het bouquet, en boog zich, om weder te vertrekken; maar maria leczinska verzocht haar te blijven en iets te zingen, daar, zeide zij, zij wonderen van de stem harer staatdame had hooren verhalen. De Markiezin gevoelde zich daardoor beleedigd en verzocht verschooning, dat zij aan het verzoek niet kon voldoen. Hierop verzocht de Koningin niet verder, maar gebood haar te zingen. Madame de pompadour deed het dan ook, doch koos opzettelijk een air uit de Armide, dat met de woorden begint: ‘Eindelijk is hij in mijn magt.’ Uit de klasse des volks ontsproten en op den troon van bianca van Kastilië verheven, de filosofie beschermende en de magt der geestelijkheid fnuikende, en den adel even weinig verschoonende als de lagere standen, werd de Markiezin eene der duizenderlei kleinere oorzaken van de Fransche omwenteling. Madame dubarry deed niets anders dan het voorbeeld harer voorgangster volgen, toen zij eenen edelen Hertog eenen aap noemde, en deze, zich naderhand ten hove doende aandienen, de woorden bezigde: ‘Meld den sapajou van Mevrouw de Gravin dubarry.’ Het familie- en wapenboek van dezen tijd zou aanmerkelijk in grootte moeten aangroeijen, wanneer men daarin al de spottitels wilde opnemen, waarmedc 's Konings maitressen den adel bestempelden, en meer dan één luisterrijke naam, dien Frankrijk gewoon was met trotschheid te noemen, heeft onder deze hovelingsregering zijnen glans verloren. - Tegen den Abt de bernis liet eens Madame de pompadour zich uit: ‘Niet genoeg, dat gcheel de adel voor mijne voeten kruipt, zelfs mijnen schoothond vervelen de huldigingen dier pluimstrijkers.’ De Markiezin heerschte zoo onbeperkt, dat, toen eens na het middagmaal een grijsaard den Koning naderde en dien overluid verzocht, een goed woord voor hem bij Madame de pompadour te willen doen, alle aanwezigen, de Markiezin uitgezonderd, hardop lachten. Nogtans zou damiens' moordaanslag bijna haren val berokkend hebben. Toen lodewijk XV eenige uren lang waande op zijn sterfbed te liggen, trad zijn woest en schandelijk leven hem als een schrikbeeld voor den geest; en het scheelde weinig, of hij zou, met het voornemen om van nu af aan alle praal en lust vaarwel te zeggen, ook aan de | |
[pagina 189]
| |
Markiezin haar afscheid gegeven hebben. Maar Madame de pompadour verstond de kunst, om den Koning te begoochelen, en zij vatte de teugels van het bewind des koningrijks weder op. Zij maakte hem diets, dat de Engelschen aan damiens het moordmes in de hand gegeven hadden, omdat zij voor een verbond tusschen Frankrijk en Oostenrijk beducht waren. In Frankrijk, beweerde zij, wilden zij eene andere regering invoeren, omdat hun de toestand aldaar gevaarlijker voor hen toescheen, dan hij ooit geweest was; en hierom stookten zij den hevigen partijkamp aan tusschen de Jansenisten en Molinisten, tusschen de geestelijkheid en de parlementen, tusschen de aanhangers der Markiezin de pompadour - als vrienden van maria theresia en van de filozofen - en derzelver doodvijanden, de partij van den Dauphijn, (eenen Prins desgelijks zonder geest of kracht.) Door het vermoorden van lodewijk XV zou deze laatste partij aan de regering gekomen zijn, en zou de gevaarlijke invloed der Engelschen, begunstigd door de Jezuïten, weder speelruimte in Frankrijk gewonnen hebben. Ongeveer op deze wijs stelde de Markiezin bij den Koning den zamenhang der gebeurtenissen voor, en de meeste geschiedschrijvers hebben haar niet weêrsproken. Madame de maintenon had minder moeite, om aan lodewijk XIV verstrooijing te verschaffen, dan de Markiezin de pompadour ten opzigte van lodewijk XV. De eerste Vorst was oud, en nog altijd eenigzins bezorgd voor Frankrijks welvaart en zijne eigene zaligheid; maar de ander was jong, verzadigd van alle vermaken, en had bijna een walg van zijn leven. Hierom moest dan ook de Markiezin aanhoudend op nieuwe middelen denken, om hem afleiding te verschaffen. In het park van Versailles, aan den zoom van het bosch, waar de weg naar Saint Germain leidt, deed zij eene romantische hermitaadje bouwen. Uitwendig gezien, was het in alle opzigten eene sombere kluizenaarshut; maar naauwelijks had men den voet over den drempel gezet, of het verbaasde oog zocht vruchteloos een rustpunt, verblind, gelijk het werd, door alle voorwerpen van kunst en van het fijnste levensgenot. Van loo, boucher, de latour hadden wanden en zolderingen met de lieftalligste voorwerpen der Grieksche fabelleer bevolkt. Cytherê, hebe, de jagende diana, Najaden en Hamadryaden, waren in alle houdingen en groeperingen tot in het oneindige herhaald. | |
[pagina 190]
| |
Aan deze hermitaadje grensde een ware toovertuin en een met standbeelden bevolkte boschaadje, waarin overal geurige bogengangen, priëelen, eenzame, heimelijk verborgene lanen en rustplaatsjes te vinden waren. Midden in dezen uitgestrekten tuin was eene boerderij aangelegd, met alles wat daartoe behoort, koeijen, schapen, geiten. Dagelijks ging Madame de pompadour in persoon het opzigt over den aanleg dezer hermitaadje houden; en tegen het eind der lente, toen het bosch in volle blad stond, heesters en vruchtboomen bloeiden, en weiden en beemden als een bloemtapijt schitterden, noodigde zij den Koning uit, om in deze kluis, waar zij eens hare dagen dacht te eindigen, het ontbijt met haar te gaan nemen. ‘Het is toch een zonderling iets, dat zij, die veel ondervinding in de liefde gehad hebben, zoo gaarne in de eenzaamheid hun leven besluiten; en gij, Mevrouw de Markiezin, wilt dan hierin ook geene uitzondering maken?’ antwoordde de Koning al lagchende op hare uitnoodiging. Een kamerheer verzelde hen naar de hermitaadje. Toen lodewijk XV het stroodak in het oog kreeg, begon hij te gelooven, dat Madame de pompadour in vollen ernst zich aan het geruisch der wereld onttrekken wilde en van zins was hem nu reeds op den soberen kost van eenen kluizenaar te onthalen. In dit denkbeeld ging hij de werf der boerderij over, en was door alles, wat hij daar reeds zag, zoo verrast, dat hij naauwelijks bemerkte, hoe hem uit het poortje der kluis eene jonge boerin te gemoet kwam. Zij groette hem met landelijke lieftalligheid, en bad hem, haar door de geurige bosketten naar de boerenstulp te willen volgen. Waarlijk een allerliefst vrolijk ding! dacht lodewijk, en de hermitaadje begon hem reeds beter te bevallen. Toen hij aan de boerenwoning zelve gekomen was, huppelde een nog aanminniger boerinnetje uit de deur naar buiten, en bood hem, sierlijk nijgende, eene kom met warme melk aan. De Koning stond over de bekoorlijkheid van deze, als een Zwitsersch landmeisje gekleede verschijning geheel verrukt, die, in witte keurs en hemelblaauwen rok, een klein hoedje op de vlechten gedrukt, voor hem stond, en toen de Koning haar met strakken, brandenden blik in het aangezigt zag, bedeesd als een vijftienjarig meisje de oogen nedersloeg, terwijl de lelieblanke arm hem de melkkom voorhield. Zij droeg een klein gouden kruis om den hals, half verscholen achter eenen ruiker van ro- | |
[pagina 191]
| |
zen, die aan haren boezem schenen te ontluiken. Wat den Koning het meest verlustigde, was, te zien, hoe twee als uit het fijnste marmer gebeitelde voetjes in een paar zware boerenschoenen staken. Aan dit meesterwerk der natuur, dat nergens zijns gelijken had, herkende lodewijk ten laatste de Markiezin de pompadour, die hem nu in de hermitaadje binnenleidde, om getuige te zijn van zijne verbazing over al de heerlijkheden, welke zij in dit landelijk verblijf verzameld had. - Op deze wijs is het beruchte Parc-aux-Cerfs ontstaan. Toen nu ten langen laatste Madame de pompadour al hare metamorphosen uitgeput had, bevolkte zij de hermitaadje met boerinnetjes, nonnetjes, herderinnetjes enz., die, met nieuwere en jongere bekoorlijkheden, de rol voortspeelden, welke zij zoo lang en met zoo veel geest en aanlokkelijkheid had weten vol te houden. Haar doel was te heerschen, en wel niet alleen over lodewijk's hart, maar ook over het lot van Frankrijk; en terwijl de Koning zijne regering in de Hertenwarande oefende, voerde zij den schepter te Versailles. | |
Staatkunde van den Koning en van de Markiezin de Pompadour. - Madame de Choiseul. - De Filozofen te Versailles. - De Sybille. - De Maarschalk de Richelieu. - Droeve voorgevoelens.Het stelsel der staatkunde van Madame de pompabour te bestuderen, is eene moeijelijke opgaaf, zoo zij al inderdaad eenig vast stelsel gehad heeft. Denkbeelden zeker kan men haar niet ontzeggen; maar meestal was hare staatkunde een verward mengelmoes van luimen. Overigens volgde de Hertog de choiseul, die drie ministeriéle portefeuilles in zich vereenigde en geheel de klem der regering in handen had, letterlijk de staatkunde der Markiezin, daar hij het stelsel van lodewijk XIV overhoop wierp, zich met Oostenrijk verbond, en eene ligue of, om eigenlijk te spreken, een familieverdrag, tusschen de bourbons in Frankrijk, Italië en Spanje herstelde. Door Madame de pompadour's staatkunde kwam Corsika weder aan Frankrijk, en alzoo heeft bonaparte, die in 1764 geboren werd, toen de Markiezin stierf, aan deze zijn Fransch burgerschap te danken. De vrouwen leven eigenlijk niet in de toekomst; hare | |
[pagina 192]
| |
heerschappij duurt van den eenen dag tot den anderen, want het is de heerschappij der schoonheid, en deze kan in den loop des tijds slechts verliezen. Schrandere vrouwen, die de wereld hebben willen regeren, hebben nooit de aan den afgelegen gezigteinder opstijgende onweêrswolken bemerkt; zij verstonden wel, rondom zich, maar niet verre van zich af te zien. ‘Après moi le déluge!’ zeide Madame de pompadour. De achttiende eeuw levert verrassende contrasten. De eerste Minister na den Kardinaal de fleury was de Markiezin de pompadour. Onder den Kardinaal nam de Godsdienst (dat is te zeggen de Kerk) blindelings den Troon in hare bescherming tegen de Parlementen. Met de Markiezin won de Filozofie in magt, en gebruikte beurtelings, nu tegen de geestelijkheid, dan tegen het Parlement, hare scherpsnijdende wapenen. Onder Madame de pompadour zou de Koning, wanneer hij slechts zoo doortastend als zij geweest ware, meer Koning geworden zijn dan ooit. De Kardinaal was karig met geld; de Markiezin verkwistte het, gelijk alle maitressen; doch zij deed zulks, omdat, volgens haar gevoelen, het geld, van den troon uitvloeijende, zich als een weldadige stroom door alle deelen van den staat behoorde te verspreiden. De Kardinaal was van Oostenrijk afkeerig en begunstigde Pruissen; de Markiezin voerde oorlog tegen frederik II, om maria theresia te believen. Men heeft de nederlaag bij Rossbach haar tot een verwijt gemaakt; maar, vroeg zij, kan ik dan helden maken? Sommige geschiedschrijvers hebben reeds getwijfeld, of zij wel met regt al de laagheden der regering van lodewijk XV op rekening der Markiezin de pompadour konden schuiven. Deze vrouw geraakte ten toppunt van magt, toen de glans van het koningschap reeds begonnen was voor de verlichting der eeuw te verbleeken. Te Versailles bleef niets meer te doen, omdat te Parijs voltaire, montesquieu, jean jacques, diderot de magt reeds aan zich getrokken hadden. De Markiezin zag haren toestand in; derhalve nam zij de filozofen, die haar gevaarlijk hadden kunnen worden, tegen hunne vijanden in hare bescherming. Misschien had zij een voorgevoel, dat de stroom, die zich een nieuw bed zocht te banen, niet meer te stuiten was, noch door haar noch na haar; en kenmerkend is het, dat al de schilders, die Madame de pompadour afgebeeld hebben, nimmer hebben ver- | |
[pagina 193]
| |
geten, aan haar portret, als attribuut, een dier boeken, toe te geven, van welke men beweert, dat zij de omwenteling van 1789 veroorzaakt hebben; nu eens is het de Encyclopedie, dat filozofische woordenboek, dan weder de Esprit des Lois, of het Contrat Social. Het ergste verwijt, dat men aan Madame de pompadour kan doen, is over hare wraakzucht. Wegens een eenig woord deed zij latude in de Bastille werpen. Om eene versstrophe, die haar misviel, moest de Minister maurepas in ballingschap gaan. frederik de Groote noemde haren invloed eens de heerschappij van den onderrok; daarom had hij, in den zevenjarigen oorlog, de Markiezin tegen zich. Lodewijk XV verkeerde in het denkbeeld, dat men volstrekt lijdelijk moest blijven omtrent Gods beschikkingen: dat het derhalve belagchelijk was, als de Ministers over het lot van Frankrijk met elkander beraadslaagden. ‘Gij ziet het immers,’ sprak hij eens tot den Maarschalk de richelieu; ‘daar zitten zij nu bij elkander; ieder heeft eene verschillende meening, en ten slotte kiezen zij de slechtste!’ Nooit zag men hem met een eigen gevoelen in zijnen Raad komen; hij nam niet eens de moeite mede te spreken. ‘Wat kan het schelen?’ zei hij tegen Madame de pompadour: ‘ontstaan al uit hetgeen zij beginnen kleine stormen, wij zitten veilig genoeg.’ Had de Koning, toen hij stormen zag naderen, kracht en wil genoeg bezeten, om de dreigende wolkjes uiteen te drijven, bezwaarlijk zou er dan dat vreeselijke onweder zamengepakt zijn, dat kort daarna den troon verbrijzeld heeft. Gewetenloos moet de pompadour wel geweest zijn, om hare belangen te kunnen bevorderen, en hare stelling aan het hoofd der regeringsmagt in Frankrijk te kunnen behouden. Zij verjoeg de Jezuïten, om zich vrienden in het Parlement te verwerven; zij zond het Parlement in ballingschap, om de geestelijkheid op hare zijde te brengen. Zij schiep de schandelijke Hertenwarande, om geene hofdame nevens zich te laten oprijzen; en toen eindelijk de haat en de verachting van geheel Frankrijk op haar gerigt waren, smeekte zij lodewijk XV: ‘Sire, houd mij bij u; ik bescherm het koninklijke hoofd, door al de verbittering van Frankrijk op het mijne te laden. Voor het koningschap is een zware tijd op handen; ben ik niet meer aan het hof, zoo zouden alle | |
[pagina 194]
| |
aanvallen, die thans op de Markiezin de pompadour gerigt zijn, lodewijk XV zelven ten voorwerp nemen.’ Onder de stoute ondernemingen, om de Markiezin van haren troon te bonzen, is de merkwaardigste die, waarvan wij het verhaal hier willen laten volgen. De Heer d'argenson en Madame d'estrade hadden besloten, de jonge en schoone Mevrouw de choiseul, de gemalin van een' gewezen speelmakker des Dauphijns, op den troon der vorstelijke gunst te verheffen. De intrigue werd met zoo veel kunst beraamd, dat de Koning haar werkelijk een rendez-vous gaf. Groote beweging heerschte op het vastgestelde uur in het kabinet van den Minister. De Heer d'argenson en Madame d'estrade wachteden met ongeduld. Quesnai, lijfarts van den Koning en van de favorite, was tegewoordig. Eindelijk kwam Madame de choiseul van den Koning terug. Madame d'estrade vloog haar met opene armen te gemoet. ‘Welnu?’ vroeg de hofdame. ‘Ja, de Koning bemint mij,’ antwoordde Madame de choiseul; ‘de Markiezin krijgt haar afscheid; hij heeft er mij zijn woord van eer op gegeven.’ Op deze woorden brak luide vreugd in het kabinet uit. Quesnai was, gelijk men weet, Madame de pompadour bijzonder toegedaan, maar ook tevens de vriend van Madame d'estrade. Om deze laatste reden had de Minister d'argenson gemeend, dat hij bij deze intrigue ten minste neutraal zou blijven. ‘Dokter,’ sprak hij tot quesnai, ‘voor u verandert niets, wij hopen dat gij bij ons blijft.’ ‘Heer Graaf,’ hernam de lijfarts koel en stord van zijnen stoel op, ‘ik was aan Mevrouw de Markiezin de pompadour in den tijd van haar geluk verknocht; ik zal haar ook in de dagen harer ongenade niet verlaten.’ Met deze woorden ging hij de kamer uit. Deze man, met eenigzins ronde, zoo niet boersche manieren, bewoonde een klein, ingestoken appartement boven de vertrekken der Markiezin, en hield zich onafgebroken met staatshuishoudkunde bezig. Alle meest uitstekende filosofen van dien tijd telde hij onder zijne vrienden. Diegenen hunner, die geenen toegang ten hove hadden, kwamen ten minste eenmaal in de maand bij quesnai, om het middagmaal bij hem te nemen en een uurtje regt opgeruimd te slij- | |
[pagina 195]
| |
ten. Marmontel verhaalt, hoe hij zelf, in gezelschap van diderot, d'alembert, duclos, helvetius, turgot, buffon, bij den dokter gegeten heeft. En terwijl beneden over vrede en oorlog, over de keus der ministers, over het terugroepen der Jezuïten, het verbannen der Parlementen, het lot van Frankrijk beraadslaagd werd, bereidde men boven, zonder het te weten en zonder andere middelen dan de nieuwe denkbeelden, de omkeering van het lot der geheele wereld. In het entresol brak men af, wat in de bel-étage gebouwd werd. Eens kwam de Markiezin zelve naar boven, om de gasten van haren lijfarts, welke zij beneden niet ontvangen kon, aan tafel te zien en met hen te snappen. Lodewijk XV heeft naderhand quesnai, in de kamer zelve zijner favorite, in den adelstand verheven. Omstreeks dezen zelfden tijd trok eene beroemde waarzegster, de zoogenaamde Sibylle bontemps, de aandacht der residentie en der hoofdstad. De Markiezin de pompadour zelve stond verbaasd over hare voorspellingen. Twee harer Ministers, de Abt de bernis en de Hertog van choiseul, sloegen er stijf en sterk geloof aan. Zij had hun reeds in hunne jeugd verkondigd, dat zij eens tot de hoogste waardigheden zouden geraken. De Markiezin wilde volstrekt, dat Jufvrouw bontemps haar goed geluk zou zeggen. Om de Sibylle te misleiden, deed zij haar bij de nicht van eenen kamerdienaar van den Heer de gontaud, welke Edelman zeer in haar vertrouwen was, ontbieden. In het kamertje van dit meisje wachtte zij de waarzegster af; de Hertog de gontaud, die Madame de pompadour derwaarts verzeld had, was in een aangrenzend kabinet verborgen, en hare kamenier, Madame du hausset, zat naast haar aan den haard. De profetes liet niet lang op zich wachten. De Markiezin, zonder eenigen hoofschen zwier, had eene negligémuts op, en was overigens als een meisje uit den burgerstand gekleed. Volgens voorschrift der waarzegster had men eene koffijkan en kopjes gereed gezet. Zoodra zij gekomen was, deed zij de koffij zetten, nam de handen der Markiezin, om de liniën daarin te bestuderen, trok een' spiegel uit den zak en zeide: ‘Laat eens zien, hoe uw beeld zich hierin vertoont. Na duizenderlei andere ceremoniën, onderzocht zij eindelijk de figuren, welke het koffijdik vormde, en gaf toen, met plegtig verhevene stem, de volgende profetie: | |
[pagina 196]
| |
‘Niet schoon, niet leelijk; ik zie eenen helderen hemel; - daar schijnt het te rijzen; de liniën loopen opwaarts; dat beteekent eer en huldiging; - daar goudkleurige wolken, die u omgeven; - ziet gij dat schip in volle zee, hoe het met goeden wind voortzeilt? Gij zijt er op, en het draagt u naar een overheerlijk land, welks Koningin gij worden.... Halt! Pas op! Is dat niet een reus? - Goud en zilver; wolken hier, wolken daar.... Maar gij hebt niets te vreezen. Het schip zal eenige malen gevaar loopen, maar vergaan zal het niet.’ Met deze woorden eindigde de Sibylle hare voorspelling. Al sidderende vroeg de Markiezin, of zij ook spoedig en aan welke ziekte zij sterven zou. ‘Hiervan spreek ik nooit,’ gaf de Sibylle ten antwoord. - ‘Zoo al niet den tijd, zoo zeg mij dan ten minste de wijze van mijnen dood,’ herhaalde Madame de pompadour. ‘Gij zult tijd hebben om tot inkeer te komen!’ De waarzegster werd betaald en ging heen. De gontaud trad het vertrek binnen. ‘Welnu, Hertog,’ vroeg de Markiezin, ‘gij hebt alles gehoord?’ - ‘Ja, 't is opmerkelijk,’ hernam deze; ‘maar toch het waren woorden als de wolken, waarvan zij sprak; men kan er uit maken, wat men wil.’
(Het vervolg en slot hierna.) |