Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij18 februarij 1546.
| |
[pagina 150]
| |
De held're traan der dankbaarheid.
Met eerbied zien wij 't werkstuk pralen,
Door godsvrucht, kunde en vlijt gesticht,
En eeren de Oorzaak van het licht
In 't schijnsel van de ontleende stralen;
Wij loven wat Gods liefde ons gaf;
't Vergeten ware heiligschennen.
Verlosten, die Zijn gift moogt kennen,
Knielt dankend neêr bij Luther's graf!
Verlosten van een slavenketen,
Wier schakels sloten om de ziel,
Maar die, door Luther afgesmeten,
Ook ons van hals en handen viel.
Het tempellied, dat kunstig galmde,
Zwijgt voor uw' dank, aan God gebragt;
De wierookdamp van de offerpracht,
Die 't zuiver hemelsch licht omwalmde,
Ontwijdt uw heiligdom niet meer;
Gij moogt in eenvoud d'Ongezienen
Alleen in geest en waarheid dienen....
Dankt! knielt bij 't graf van Luther neêr!
De vlam, zijn' boezem uitgebroken,
Die 't krimpend Rome in 't aanzigt blonk,
Werd door een' bliksemstraal ontstoken,Ga naar voetnoot(*)
Terwijl Gods stem in de ooren klonk.
Een and're Paulus was geboren,
Ontgloeid van rein en hemelsch vuur,
En Erfurt's donk're kloostermuur
Zag huiv'rend de eerste vonken gloren;
De blinddoek viel van de oogen af,
Het geest'lijk zwaard verliet de scheede;
't Vroeg zielevrijheid, zielevrede....
Dankt God, en knielt bij Luther's graf!
Geen magt van zesmaal vijftig jaren
Knaagde aan zijn deugd, knaagde aan zijn' lof;
Nog strooijen wij cipressenblâren
Op 't dierbaar, onvergeetlijk stof.
De glans van 't levenwekkend wonder,
Dat zoo veel luister had beloofd,
| |
[pagina 151]
| |
Werd in het graf niet uitgedoofd,
Ging met den nacht des doods niet onder;
De waarheid blonk steeds meer en meer;
Zij sprak, geen vijand deed haar zwijgen:
De Elias mogt ten hemel stijgen,
Zijn mantel viel op de aarde neêr!
Had flikk'rend licht van menschenvonden
Den dikken nevel slechts verjaagd,
Geen spoor van luister wierd gevonden,
Door d'adem van den tijd gevaagd;
Was 't menschengrootheid, die, verwaten,
Naar magt en heerschappij dorst staan,
De dag waar' nimmer opgegaan
Voor allen, die in 't duister zaten;
Die logenzon ware uitgebluscht;
Neen! 't was een held're straal van boven....
Knielt allen, die God dankbaar loven!
Knielt neêr bij 't graf, waar Luther rust!
Pal stond hij, trouw in 't pligtvervullen,
Ten spijt van woede en overmagt;
Een Leeuw mogt knarsetandend brullen,Ga naar voetnoot(†)
De leeuw uit juda was zijn kracht.
Geen purper kon zijn oog verblinden;
Geen staf of mijter blonk hem schoon;
In 't flikk'ren der driedubb'le kroon
Kon hij geen schijn van waarheid vinden;
Geen vorstenpraal, geen feestgedruisch
Kon hem zijn roeping doen vergeten;
Geen banvloek, ja geen kerkerketen...
Hij voerde in zijn banier slechts 't kruis.
Dat kruis deed hem zijn kruis verdragen;
Dat was zijn stut bij 't moeilijk werk,
Het baken, dat zijne oogen zagen,
De steun van de algemeene kerk;
Dat was de leus bij al zijn strijden,
Zijn rijkdom, waar hem de armoê drong,
Het wapen, waar de kroon aan hong,
De zoetste troost in 't grievendst lijden,
De staf, die nimmer hem begaf,
| |
[pagina 152]
| |
De bron en 't doelwit van zijn hopen,
En, toen zijn baan was afgeloopen,
Een schitt'rende eerzuil op zijn graf.
O gij, wien al zijn zorgen baten,
Die vrij zijt, waar zijn wet bestuurt,
En wien een erfdeel is gelaten,
Dat rustig lot en tijd verduurt,
O waakt! 't waar' zorgeloos te slapen;
Bescherm den schat, die u behoort;
Gods heilig en onfeilbaar woord
Zij uw - het was ook Luther's wapen;
Nooit worde uw heilig vuur gebluscht;
Strik, trots de zorg van list en laster,
De banden van de liefde vaster;
Zweer dat bij 't graf, waar Luther rust!
O rein genot, dat wij nog smaken!
Wij weten 't, wat ook wijke of vall',
Dat Christus voor zijn kerk blijft waken
En and're Luthers vormen zal.
Zijn zuiv're geest wone in ons midden,
Versterke ons bij den zwaarsten pligt!
Hij is het leven en het licht;
Hij hoort ons danken en ons bidden;
Hij rigt het werk van tijd en lot.
O, mogten wij nog menigmalen
Bij Luther's graf zijn lied herhalen:
Een vaste burg is onze God!
l. van den broek.
|
|