Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet leven van de Markiezin de Pompadour.Haar Portret. - Haar Gemaal. - De Koning.In het Louvre ziet men een afbeeldsel in pastelverwen, van de hand van de la tour, hetwelk Madame de pompadour in het toppunt van hare schoonheid en haren roem voorstelt. De Markiezin zit aan eene tafel, die met boeken overdekt is, waaronder men de Encyclopédie en de Esprit des Lois gewaar wordt; beide deze merkwaardige werken verschenen onder haar bewind. Een opengeslagen boek vertoont eene plaat, welke guay voorstelt, met een beeld van lodewijk XV of van de Markiezin bezig zijnde. Het schoone haar van Madame de pompadour is ligt gepoederd; zij is in een open kleed met breed garneersel gekleed, en draagt hooge pantoffels, in vorm en kostbaarheid den voet eener Oostersche dame waardig. De houding van den hals is | |
[pagina 137]
| |
trotsch; het hoofd is een meesterstuk van volkomene schoonheid en van bevallige coquetterie; het voorhoofd is hoog en gebiedend; de sterk uitkomende lippen verraden spotlust en begeerte; de oogen zijn vol schitterend vuur; de neus is allerfraaist gevormd; alle trekken dragen den indruk van iets edels, ja men zou geneigd zijn te zeggen iets achtbaars, kon men voor een oogenblik de petits soupers van Versailles vergeten. De kleur van het schoone aangezigt is frisch en teeder. Beschouwt men dit meesterstuk van natuur en kunst, met de tooverachtige bevalligheid, die het omgeeft, dan begint men de handelwijze van eenen lodewijk XV begrijpelijk te vinden - van eenen lodewijk, die Frankrijk prijs gaf aan de Markiezin de pompadour. Lodewijk XV, door afkomst een koningszoon, was inderdaad als tot eenen fermier général geboren, die niets te doen heeft dan lekker eten en drinken, die het geld en de vermaken bemint en zijn hof aan de dames maakt; Madame de pompadour, de dochter van eenen pachter-generaal, daarentegen, was tot Koningin geboren, die magt, weelde, kunsten, kortom alles bemint, wat de praal van het koningschap uitmaakt. In Frankrijk hebben de vrouwen, van fredegonde af tot Madame de pompadour, steeds tegen de Salische wet geprotesteerd; en de geschiedschrijver, wanneer het hem om waarheid te doen is, en hij uit zijne overwegingen geene filozofische beschouwing der menschheid verbant, moet meer de magt der vrouwen dan die der mannen bestuderen, om met grond eene voorspelling van Frankrijks toekomstig lot te doen. - Van stuk tot stuk is de geschiedenis van Madame de pompadour niet bekend, en toch straalt haar naam met grooteren glans dan die van lodewijm XV zelven over de vorige eeuw. Veel is over haar geschreven geworden. Sommigen hebben hare voortreffelijkheden tot in den hemel verheven; anderen hebben hare misdrijven vermenigvuldigd; maar beide partijen hebben ons en misschien zichzelven misleid. Een hoveling en een wraakzuchtige worden beide der waarheid ligtelijk ongetrouw, wanneer zij zich vermeten de geschiedenis te schrijven; doch wil men, ter goede trouwe en met eenige aanwending van tijd en van geduld, de schrijvers der achttiende eeuw bestuderen, zoo vindt men hier en daar een' waren trek van het echte beeld der Markiezin. Doch aan wien mag het immer gelukt zijn, in deze | |
[pagina 138]
| |
ziel al den staatzuchtigen ernst te doorgronden, die zich voor aller oog achter een eeuwigdurend lachje verborg? Men vrage vanloo, de la tour, boucher, of het wel eenen hunner heeft mogen gelukken, om, wanneer zij voor hen zat, aan haar gelaat de geheimen harer liefde of harer staatkunde te ontlokken. Madame de pompadour werd in het jaar 1720 te Parijs geboren; zij zelve heeft altijd staande gehouden, dat het in 1722 geweest is. Haar voorgegeven vader moet in de armee bij het proviandwezen aangesteld geweest zijn; eenige geschiedschrijvers maken hem zelfs tot eenen veldchirurgijn der Invaliden, die tot de galg veroordeeld geworden was; volgens voltaire was zij de dochter van eenen boer van la Ferté-sous-Jouarre. Wat ligt hier aan gelegen? Haar eigenlijke vader was de pachter-generaal lenormant van turneheim. Deze man achtte haar waardig, zijn groot vermogen te erven, nam haar derhalve bij zich, en gaf haar eene, zijner dochter betamende opvoeding. Hij noemde haar johanna antoinette. Reeds in vroege jeugd legde zij neiging voor muzijk en schilderkunst aan den dag, en lenormant deed derhalve de uitstekendste meesters van dien tijd in zijn huis komen. Zulke leermeesters waren niet geschikt, om aan de leerling den smaak voor de kunsten te doen verliezen; zij beoefende ze met groote vlijt. Weldra deed ook haar rijkbegaafde geest zich gelden. Fontenelle, voltaire, duclos, crebillon, die als lieden van vernuft en smaak in het hotel ontvangen werden, verkondigden naderhand overluid johanna's schoonheid, lieftalligheid en menigvuldige begaafdheden. Inderdaad was Madame de pompadour het volkomen toonbeeld eener bekoorlijke vrouw. Hare gelaatstrekken waren rein en harmonisch, alsof zij door raphaël's penseel gevormd waren; doch, heeft die meester aan zijne voortbrengselen de uitdrukking van een gevoelvol gemoed weten te geven, johanna's oog daarentegen verried de wufte geestigheid eener Parijsche dame. Vernuftige vrolijkheid, wegslepende bevalligheid was als over haar gelaat uitgegoten. Geene hofdame van dien tijd kon op zoo edel en innemend eene houding, op zoo fijne en tevens ontzag inboezemende trekken, op eene zoo heerlijke en buigzame leest zich beroemen, en hare moeder was gewoon te zeggen: ‘Slechts een Koning is mijne dochter waardig.’ Johanna | |
[pagina 139]
| |
had reeds vroeg een voorgevoel, dat die verwachting vervuld zou worden, aanvankelijk door de influisteringen harer moeder, later omdat zij zich verbeeldde den Koning te beminnen. ‘Meermalen heeft zij mij beleden,’ zegt voltaire in zijne Mémoires, ‘hoe zij een voorgevoel had, dat de Koning haar zijne liefde gunnen zou, gelijk ook haar hart in liefde voor hem brandde.’ Er zijn zekere dagen in het leven, waarop men als 't ware een donker vooruitzigt heeft van het lot, waartoe men bestemd is. Schier allen, die den steilen berg der menschelijke ijdelheid beklommen hebben, verhalen, dat hun, van hunne vroegste jeugd af aan, eene inwendige bewustheid, als bij ingeving verkregen, hunnen volgenden roem verkondigd heeft. Maar hoe tot Frankrijks troon te geraken; eene gedachte, bij welker ontstaan reeds duizeling zich van ons meester maakt? Om er zich op voor te bereiden, maakte johanna zich ten naauwste met het leven eener schoone, geestrijke, steeds bewonderde dame van den hoogsten rang bekend; alle manspersonen, welken nevens de dochter ook het vermogen des vaders aanlokte, zag zij aan hare voeten; geleerden, kunstenaars en dichters verzamelde zij rondom zich, en nam hen onder de vleugelen harer majesteit. De pachter-generaal had eenen neef, den Heer lenormant van etioles; het was een beminnelijk jongeling, met de denkwijs en gewoonten van een' braven Edelman. Hij was, ten minste naar de bestaande wetten, de erfgenaam van het onmetelijke vermogen des pachters-generaal; doch ook johanna had eenige aanspraak op dien rijkdom. Het eenvoudigste middel, om beide deze partijen tevreden te stellen, was, hen aan elkander uit te huwelijken. Johanna beminde reeds, gelijk boven verhaald is, den Koning; zij trouwde dus met etioles, zonder dit doel uit het oog te verliezen: Versailles, Versailles, slechts daarheen haakte hare ziel. Haar jonge gemaal was smoorlijk op haar verliefd; maar zijn gloeijende hartstogt, die zich zelfs tot eene soort van dweeperij verhief, is nimmer in staat geweest haar hart te roeren. Zij schikte zich in de haar niet aangename betrekking als in een ongeluk, dat toch eindelijk een eind moest nemen. Het hotel der jonggehuwden in de straat Croix-des-Petits-Champs werd vorstelijk ingerigt. Het uitgelezenste gezelschap van Parijs verliet de in de mode zijnde salons, om | |
[pagina 140]
| |
bij Madame d'etioles te verschijnen. Tot op dat oogenblik was in Frankrijk nog nimmer grootere praal ten toon gespreid dan hier. De jonge vrouw hoopte op deze wijs gerucht aan het hof te maken, en 's Konings nieuwsgierigheid te prikkelen. Dag aan dag verliep in feestelijkheden en tooneelvertooningen. De beroemdste mimen, dichters, kunstenaars, vreemdelingen gaven elkander als 't ware rendezvous in het glansrijke hotel, welks bezitster het sieraad en de ziel der zamenkomsten was; met één woord, een iegelijk verscheen er - de Koning alleen niet. Sedert het hotel Rambouillet zijne deuren opende, zijn er in Frankrijk steeds gezelschapskringen van beaux-esprits geweest, in welke eene vrouw den voorzittersrang bekleed heeft. Lodewijk XIV haatte deze zamenkomsten, en beweerde, dat het hof in de paleizen der bijzondere personen overging. En werkelijk hadden de cercles der Hertogin van maine, der Markiezin de lambert, die van Madame de tencin, of van Madame de geoffrin, voor velen meer bekoorlijkheid, dan de reeds verouderde hoffeesten te Versailles. De Fransche omwenteling - heeft misschien lodewijk XIV hiervan reeds een voorgevoel gehad? - ontleende uit die kringen haren oorsprong; want daar lachte men over de grootmagtigen der aarde, daar vonden wijsbegeerte en vrijheid onbeperkte speelruimte. Zoo ontmoette men bij Madame d'etioles den ouden fontenelle, die aan niets geloofde, zelfs niet aan zijn eigen hart; den destijds nog jeugdigen voltaire, met al zijn vernuft gewapend, om den oorlog aan de Jezuiten te verklaren, en aan hen, wier rijk van deze wereld was; montesquieu en maupertius, die geboren spotters en twijfelaars, en nog vele andere soortgelijken, die het verval van het koningschap en van de Godsdienst gezien hadden, toen lodewijk XIV, op het einde zijns levens, aan scarron's weduwe veroorloofde, Frankrijk in een san-benito te kleeden, en toen naderhand philip van Orleans dit maskeradepak bij zijne Romeinsche saturnaliën aan stukken scheurde. De Abt de bernis was Madame d'etioles' biechtvader. Hij bezat geene abdij, noch eenig ander kerkelijk beneficie, en had waarschijnlijk even min als johanna eenig denkbeeld, dat zij beide, tien jaren later, de teugels der regering van het rijk in handen zouden hebben. In dien kring bewoog zich ook nog een goedaardig, onschadelijk mensch, die den naam van gentil-bernard | |
[pagina 141]
| |
droeg. Madame d'etioles behandelde hem als een kind, en moet hem gaarne bij zich gezien hebben. Daar hij tot Minister niet deugde, benoemde zij hem, toen zij de rollen verdeelde, tot Bibliothecaris des Konings. Dat lodewijk XV nimmer een boek in de hand genomen heeft, is bekend; even zoo min moet ooit zijn Bibliothecaris bernard eenen voet over den drempel der bibliotheek gezet hebben. Madame d'etioles ging overal voor eene deugdzame vrouw door. Werkelijk had zij haren echtgenoot eeuwige trouw beloofd, ‘zoo lang de Koning haar geene liefdesverklaring doen zou.’ Lenormant was de eerste, die over zulk eene reservatie lachte. In den beginne werd daarvan slechts in het hotel gesproken; daarna verbreidde het de faam ook naar buiten, en eindelijk zelfs naar Versailles. De Koning, toen hij het hoorde, schertste er over, doch moet echter gezegd hebben: ‘Den heer gemaal zou ik wel eens willen zien.’ In het bosch van Senart bezat Madame d'etioles een kasteel, dat niet bewoond werd; en toen zij vernam, dat de Koning zich in dit bosch van tijd tot tijd met de jagt verlustigde, verklaarde zij haren man, dat de geneesheeren haar, als middel tegen hare hypochondrie, de boschlueht aangeraden hadden. Lenormant had op niets minder vermoeden, dan op hetgeen zijne vrouw hiermede bedoelde, en deed dus het slot allerluisterrijkst inrigten. Naar hetzelve verhuisd, wist zij hare maatregelen zoo goed te berekenen, dat zij den Koning in het bosch menigmaal ontmoette. In den beginne snelde hij haar voorbij, zonder op haar acht te geven; vervolgens lette hij op hare paarden; toen hij haar de derde maal ontmoette, maakte hij de aanmerking: ‘Een fraaije phaëton.’ Later bekeek hij haarzelve, doch vergenoegde zich, te zeggen, dat hij haar schoon vond. Op zekeren namiddag werd lodewijk XV, bij eene jagtpartij in het bosch, door een onweder overvallen. Hij zocht eene schuilplaats in het kasteel van Etioles; maar Madame de chateauroux verzelde en bewaakte hem. Madame d'etioles liet zich echter hierdoor niet van haar stuk brengen; zij ging voort, zich in het bosch aan den koninklijken jager te vertoonen, ‘nu eens, als eene uit den hemel nedergedaalde Godin, in een azuurblaauw kleed en in rooskleurigen phaëton, dan weder in rooskleurig gewaad en in een phaëton van azuur.’ Zou men niet wanen een tooversprookje of eene vertelling uit de Duizend-en-één Nacht | |
[pagina 142]
| |
te hooren? Toen later de Markiezin de pompadour zich deze, voor haar zoo ernstig gewordene beuzelingen herinnerde, zeide zij tegen den Prins de soubise: ‘Mij dunkt bijna, dat ik het een of ander wonderboek lees; mijn leven is een onmogelijke roman; ik geloof er niet aan.’ Op het kasteel van Etioles werd comedie gespeeld; de vrouw des huizes bestuurde de voorstellingen, en de troep bestond slechts uit aanzienlijke personen, zoo als de Hertogen van nivernais en duras. De Maarschalk de richelieu, die zich overal zien liet, waar de galanterie bloeide, was een vlijtig bezoeker van dit zoo bekoorlijk theater. Madame d'etioles poogde den Koning tusschen de schermen te lokken; maar de Koning, door Madame de chateauroux met jaloerschen blik gadegeslagen, verscheen niet eene enkele maal. Zoo liepen twee zomers voorbij, zonder dat Madame d'etioles van lodewijk XV meer erlangen kon, dan een' vlugtigen blik. Voor eene eerzuchtige, als zij, was dit bij lange na niet genoeg. Tegen het eind van het laatste schoone jaargetijde keerde zij naar Parijs terug met het vaste voornemen, om hare aanvallen, maar op eene andere wijs, onverdroten voort te zetten. Madame de chateauroux was gestorven; de troon was ledig; geen oogenblik was te verliezen, want onder lodewijk XV gold de zinspreuk: ‘De Koningin is dood, leve de Koningin!’ In het jaar 1744 werden er feesten op het stadhuis gegeven; de dames waren er gemaskerd. Het gelukte aan Madame d'etioles, in 's Konings nabijheid te geraken. ‘Sire,’ dus sprak zij hem aan, ‘wees zoo genadig en leg mij een' zonderlingen droom uit, dien ik eens gedroomd heb. Ik droomde, dat ik te eeniger tijd eenen troon beklimmen zou.’ - ‘Als des Konings liefje?’ viel lodewijk haar schertsend in de rede. - ‘Ik wil niet beweren,’ ging Madame lenormant d'etioles voort, ‘dat het de troon van Frankrijk was, welke mijn droom mij voorstelde; maar toch, het was een troon van purper, goud en diamanten. Deze droom kwelt mij; hij maakt de vreugde en de foltering van mijn leven uit. Ik bid u, Sire, verklaar mij toch dit droomgezigt.’ - ‘De uitlegging is gemakkelijk genoeg,’ antwoordde de Koning; ‘maar vóór dat ik ze geef, moet noodwendig dit fluweelen maskertje vallen.’ - ‘Sire, gij hebt mij reeds gezien.’ - ‘Waar dan?’ - ‘In het | |
[pagina 143]
| |
bosch van Senart.’ - ‘Dan kunt gij wel vermoeden, dame, dat men u wenscht weder te zien.’ Deze zamenspraak werd door het eerste rendez-vous des Konings met Madame d'etioles in het hotel der laatstgenoemde te Parijs gevolgd. Lodewijk werd door twee heeren van zijn hof verzeld, waarschijnlijk den Maarschalk de richelieu en den Hertog van gontaud. Deze maakten aan Madame poisson het hof, die steeds bij hare dochter was blijven wonen. De Koning ging met Madame d'etioles, onder voorwendsel van hare teekeningen te willen beschouwen, in de salons wandelen. Lenormant d'etioles was in dienst des Konings afwezig. Volgens eenige Biographen had deze eerste zamenkomst te Versailles plaats, en moet de Koning, na dezelve, zich, volgens zijne gewoonte, aldra weder onverschillig verwijderd hebben. Wat hiervan ook zijn moge, zooveel is zeker, dat na de eerste ontmoeting eene volle maand verliep, eer Madame d'etioles weder iets van lodewijk XV vernam. Hare spijt was onbeschrijfelijk; zij wachtte en wachtte; het leven werd haar tot een' last. Bij elk geruisch, bij elke beweging meende zij, dat er depeches van Versailles gebragt werden. De uren verstreken haar te snel en te langzaam tevens. De Koning had haar vergeten. Van welke oorzaken hangt soms het lot der natiën af! Van de zwakheden der menschelijke hartstogten. Dezelfde vrouw, die daarna vierentwintig jaren lang den Koning beheerschte en over geheel Frankrijk gebood, moest zich in het eerst voor veronachtzaamd en vergeten houden. Eindelijk zeide eens lodewijk XV tegen zijnen kamerdienaar, dat hij zich verveelde. ‘Zeg eens, binet,’ vervolgde hij, ‘die Madame lenormant d'etioles?’ - ‘Waarlijk, Sire, zij verveelt zich zeker nog meer dan uwe Majesteit.’ - ‘Denkt gij dat?’ - ‘Wel, zij doet nacht en dag niets dan schreijen.’ - ‘Welnu dan, ga na haar toe, en zeg haar, dat ik hare tranen droogen wil.’ Madame d'etioles kwam. Daar zij den Koning ditmaal beter beviel dan vroeger, besteeg zij haren gedroomden troon, om dien niet weder te verlaten. Volgens eene andere lezing zou Madame d'etioles op zekeren ochtend in schrik en verslagenheid naar Versailles gekomen zijn. Zij wilde bij den Koning binnengeleid worden. Een stalmeester, de Heer de bridge, die gedurende het laatste saizoen toegang tot de feesten van Madame d'etio- | |
[pagina 144]
| |
les gehad had, bragt haar bij lodewijk XV. - ‘Sire,’ dus sprak zij den Koning aan, ‘ik ben verloren! Mijn gemaal kent mijn' roem en mijn ongeluk. Ik kom u om eene vrijplaats smeeken. Beschermt gij mij niet tegen zijne gramschap, dan is het met mij gedaan!’ In het werk, Gallerie de l'ancienne Cour, uitgaaf van 1788, wordt de eerste ontmoeting van den Koning en van Madame de pompadour op de volgende wijze verhaald: Het was op het stadhuis. Aan het eene einde der zaal, op een amphitheatersgewijs opwaarts loopend getimmerte, schitterden al de schoonheden van den burgerstand en den lageren adel. De Koning naderde deze zitplaatsen, en maakte zijn gevolg er oplettend op, hoe veel schooner en met meer smaak gekleed de dames van deze klasse, dan de hofdames, waren, toen op eens een masker uit deze aanminnige groep te voorschijn trad en den Koning onafgebroken begon te volgen. Nadat zij door hare kwellaadjen lodewijk's nieuwsgierigheid gewekt had, gaf zij eindelijk aan zijn dringend verzoek gehoor; het masker viel, en met wijselijk berekende coquetterie stortte zich de dame te gelijker tijd weder in het digtste gewoel, niettemin zorgende, dat men haar niet uit het oog verloorGa naar voetnoot(*). Eensklaps ontviel aan de gemaskerde de zakdoek, dien zij in de hand droeg; de Koning hief dien snel op, en wierp hem haar met veel bevalligheid toe: ‘Le mouchoir est jeté!’ liep het murmelend door geheel de zaal; en deze woorden der Fransche galanterie beteekenen, iets ingetogener overgezet: ‘De dame heeft het hart des Konings gewonnen.’ De moeder der Markiezin, Madame poisson, lag destijds gevaarlijk ziek. Toen zij het op het stadhuis gebeurde vernam, kreeg zij als een nieuw leven, en dacht bijna, dat zij genezen was. Ten minste gaf de vreugde haar nog voor eenige dagen de levenskracht weder, en zij zag de toekomstige grootheid harer dochter ontluiken. ‘God zij geloofd!’ waren hare laatste woorden; ‘ik sterf tevreden, want nu heb ik niets meer van den Hemel te smeeken.’Ga naar voetnoot(†) Lodewijk XV, dit is eene bekende zaak, heeft zich zijn | |
[pagina 145]
| |
geheele leven lang verveeld. - ‘Het volk lijdt,’ zei op zekeren dag de Hertog van choiseuil tot hem. - ‘En ik verveel mij,’ was het drooge antwoord van den Koning. Madame d'etioles verzekerde hare heerschappij, door afwisseling in het leven van haren koninklijken vriend te brengen. Jagtpartijen, pleiziertogtjes, feesten, tooneelvertooningen, soupers volgden elkander onophoudelijk. Zij verstond de kunst, zich elk nur van den dag anders te vertoonen dan het voorgaande. Niemand wist beter dan zij, haar gelaat eene verschillende uitdrukking te doen aannemen. Nu eens was zij smachtend en sentimenteel, als eene Madonna, die van den Hemel droomt; dan weder zag men haar levendig, luimig, lustvol, als eene van liefde dronkene Spanjole. Tooverend wist zij met hare oogen te werken, en zij schreide met zoo veel bevalligheid, dat zij, gelijk een dichter zich uitdrukte, aan hare tranen de waarde van parels gaf. Die haar des morgens trotsch, gebiedend gezien had, vond haar des avonds speelsch, moedwillig, uitgelaten, wanneer zij bij hare petits soupers met het betooverende vuur eener actrice voorzat, die zoo even op het tooneel eenen lanwerkrans verworven heeft. De Abt soulavie, die haar menigmaal gezien heeft, heeft een wèl bestudeerd portret van haar nagelaten: ‘Behalve de bekoorlijkheden van een aangezigt vol schoonheid en geest,’ zegt hij, ‘bezat de Markiezin de pompadour nog in hoogen graad de kunst, om aan hare trekken de meest verscheidene formen te geven. Deze kunst was de vrucht eener diepe bestudering van hare ziel tevens en van haar gelaat. Zonder dat zij hare houding veranderde, was haar gezigt alleen een volkomen proteus.’ De tranentooverij bezat zij, even als de tooneelspelers, in tegenwoordigheid van het publiek, en het publiek van Madame de pompadour was lodewijk XV. Maar aan welk eene pijniging, aan welke folterende bezorgdheden moet zij niet ter prooije geweest zijn, om vierentwintig jaren lang, zonder een uur verademing, zulk eene kunstrol te spelen! Ondertusschen zag d'etioles zijne vrouw niet terugkeeren. Zij was hem alles; hij aanbad haar; het scheen hem onmogelijk, zonder haar te leven. Toen hij van zijne schoonmoeder vernam, dat zijne vrouw te Versailles haren zetel naast den Koning genomen had, maakte diepe treurigheid zich van hem meester; eerst later ontbrandde zijn toorn. Hij | |
[pagina 146]
| |
schreef zijner gemalin eenen brief vol verzoening en liefde; hij smeekte haar dringend, in naam harer kleine dochter, in naam van hun vroeger geluk, in naam van braafheid en deugd, in het huis terug te keeren, welks vreugd en hoop zij geweest was. De ongelukkige echtgenoot besloot zijnen brief met deze woorden: ‘Wees indachtig, dat gij eene dochter hebt, die ik bijna evenzeer bemin als uzelve. Doch wat moet ik met haar aanvangen? Wanneer de dood de moeder eens huisgezins wegrukt, beklaagt men de kinderen. De dood heeft u aan ons niet ontroofd, en toch is mijne dochter nog beklagenswaardiger dan eene weeze.’ Deze waarlijk zieltreffende brief was onder het oog van Madame de pompadour's broeder, naderhand Markies van marigny, geschreven; en dezen schoonen, dezen edelen brief - 's Konings maitres wierp dien in het vuur, zonder zich te verwaardigen er op te antwoorden. Eenige dagen later kwam een tweede brief. Ditmaal hadden smart en liefde zich in jaloezij en toorn veranderd. Madame d'etioles begreep, dat zij nu iets antwoorden moest. Zij antwoordde dan ook met een schrijven, dat een vonnis van ballingschap tegen haren gemaal inhield. De arme lenormant d'etioles ontving bevel, om zich onverwijld naar Vaucluse te begeven. De plaats was wèl gekozen. Hartzeer ketende den verlaten man jaren lang aan het ziekbed. Middelerwijl had Madame d'etioles niet alleen haren echtgenoot ganschelijk vergeten; zij had ook zijnen naam afgelegd. Madame lenormant d'etioles was thans Markiezin de pompadour geworden. Het geslacht van dien naam was even te voren in den persoon van zekeren Abt de pompadour uitgestorven, die achtte zijnen pligt gedaan te hebben; wanneer hij het brevier door eenen lakkei had doen lezen. Van zulk eenen geestelijke tot eene Markiezin de pompadour was de overgang niet groot.
(Het vervolg hierna.) |
|