Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEen woord over A.R. Falck.Ga naar voetnoot(*)Quis desiderio sit pudor aut modus Tam cari capitis? Nu de herfstzon onzen grijzen en kouden hemel vroegtijdig verlaat en ons lange avonden geeft, wier duur nog niet ver- | |
[pagina 72]
| |
kort wordt door dans en kout, wil ik u spreken van eenen man, dien ik zeer lief heb gehad, dien gij ook lief hadt; van eenen man, uitmuntend van hart evenzeer als van verstand. Mijn oogmerk is evenwel niet, om hem u in zijne verhevenste grootheid te doen zien; anderen hebben zijn portret ten voeten uit geschilderd; ik zal zelfs niet trachten zijn borstbeeld te malen; ik zal enkel eenige trekken van zijn profiel schetsen, en den achtergrond van zijn inwendig leven een weinig in het licht stellen. Zoo hij schitterde op het groote schouwtooneel der wereld, hij was niet minder groot achter de schermen; een zeldzaam voorregt: hij bleef een uitstekend man zelfs voor zijnen kamerdienaar. Falck was geboren aan gene zijde van den Moerdijk, gelijk men vrij onnoozel zeide in 1830. Hij behoorde tot dat dappere en roemruchte volk, dat men wat traag en koel noemt, als men van de oevers der Seine komt, of zelfs van de boorden der Maas; een volk, dat weet groote dingen te doen, maar dat ze met bedaardheid en omzigtigheid doet, zonder die geestdrift, welke zich laat medeslepen en anderen medesleept. Ofschoon uit Hollandsch bloed gesproten, bezat falck eene geheel zuidelijke levendigheid. In zijne jeugd had hij van nature den dartelen spotlust der Franschen, wier schitterende eigenschappen hij nogtans evenmin zocht na te apen als hunne bevallige verkeerdheden. Eene heimelijke stem fluisterde hem in, dat hij er te veel bij zou verliezen, zoo hij ophield zichzelf te zijn. Hij kwam op den 19 Maart 1773 ter wereld. Zijne familie behoorde tot die, welke eene reeks van eervolle betrekkingen en een onafhankelijke ruime stand in de maatschappij tot den adel des lands hadden verheven, die eene magtige patricische partij vormden in het toenmalige regeringsstelsel. Zijn vader, otto willem falck, in dienst van de Oostindische Compagnie, had verscheidene jaren als Resident te Patna in Bengalen doorgebragt. Bij zijne terugreize vertoefde hij aan de Kaap de Goede Hoop, wier heilspellende naam hem eene gelukkige toekomst scheen te beloven, verwierf daar de hand van angela apollonia bergh, en voerde zijne jeugdige echtgenoote naar zijn vaderland. Hij vestigde zich te Utrecht, waar anton reinhard falck, de | |
[pagina 73]
| |
eerste telg van hunnen echt, werd geboren; doch in 1785, benoemd tot Bewindhebber van de Oostindische Compagnie, zette hij zich te Amsterdam neder. Het was dus in deze stad, dat falck zijne eerste opvoeding ontving. Ik wil gaarne erkennen, dat ik geen groot bewonderaar ben van kinderlijke geniën, van die kleine wonderen, in heete stookkassen getrokken, en die weldra de bladeren laten hangen en verwelken. Falck was een knaap vol geest en leven; maar (eene geruststellende zaak!) hij behield de naïveteit en geestigheid der kindsche jaren. Zijn eerste meester was een zekere byrde, die eene lagere school had, en met reden wenschte hij zichzelven later geluk met dezen gids op den weg des levens. De eerste stappen, die men op dien weg doet, zijn in de daad van grooten invloed op den volgenden togt. Op de Latijnsche school te Amsterdam, die hij daarna bezocht, was hij een discipel van richeus van ommeren, een' geleerden Literator, die hem smaak voor de dichters inboezemde. In September 1793 verliet hij de school met eene rede in Latijnsche verzen van zijn maaksel over eponina, die de goedertierenheid van Keizer vespasianus inroept ten behoeve van haren oproerigen echtgenoot. Ondanks de beslommeringen der staatkunde en des handels, was eene classieke plegtigheid nog altijd eene zaak van belang in het geleerde en bedaarde Holland. De strenge rector, die het stuk vóór den gewigtigen dag had gelezen, gaf het den scholier terug zonder een enkel woord van lof, en merkte alleenlijk op, dat eene korte lettergreep ongepast de plaats van eene lange had ingenomen. Het stuk intusschen behaagde zoo zeer aan de vrienden van zijnen vader, dat zij bij hem aanhielden om het te laten drukken. Maar deze, een verstandig en degelijk man, die vreesde in den jeugdigen geest schrijvers-aanmatiging en ijdelheid te zullen ontwikkelen, wilde daarin niet toestemmen. De jongeling liet daarom echter niet na, zich aan de Muzen te wijden; en ongelukkig zij, in wier jeugd de bloem der poëzij geheel niet heeft gebloeid! Hij maakte niet alleen Latijnsche, maar ook Hollandsche, ook Fransche verzen, en dat alles vloeide hem met eene verwonderlijke gemakkelijkheid toe. De meest dagelijksche dingen namen in zijnen mond of op zijn papier de gedaante van maat en vers aan; het rijmwoord kwam ongezocht en zonder opzet aan het | |
[pagina 74]
| |
einde van zijnen volzin; en, ofschoon deze proeven niet waardig waren hem te overleven, zij getuigden ongetwijfeld zoowel van eene reeds zeer uitgebreide kennis der beste schrijvers, als van een fijn gevoel voor hunne schoonheden. Van de Latijnsche school ging falck over tot het Athenaeum Illustre van Amsterdam. Te dien tijde had Holland den schepter van de oude philologie in handen. In Frankrijk had de omwentelingsgeest de scholen vernietigd; in Holland had hij ze geëerbiedigd, en zijn invloed, wel verre van in dit opzigt schadelijk en noodlottig te zijn, had misschien goede gevolgen gehad en aan het onderwijs eene meerdere onafhankelijkheid en stoutmoedigheid gegeven. Niet alleen waren de leerstoelen van hemsterhuis, schultens, valckenaer staande gebleven, maar zij waren bezet met Hoogleeraren, waardig om deze geleerden op te volgen, en aan wier hoofd het genoeg is wijttenbach te noemen. Bij het bestuderen der Grieksche en Latijnsche schrijvers bepaalde men zich niet meer uitsluitend tot den vorm; men hield zich bezig met de denkbeelden; men beschouwde de oudheid in haar geheel; men drong door tot de geheime springveren van haar bestaan; critiek en wijsbegeerte hadden den voorrang boven de wetenschap der woorden. Indien het onderwijs voor hen, die zich niet tot het hoogleeraarsambt opleidden, al te akademisch was, al te zeer vreemd aan de behoeften van den tijd, indien men eene overdrevene waarde hechtte aan het talent van Latijn schrijven, men moet erkennen, dat deze dagelijksche omgangmet de beroemde mannen van Athene en Rome zeer geschikt was, om den geest te verheffen, hem mannelijk te doen worden en te veredelen, en den smaak voor het schoone op te wekken. En zoudt gij den moed hebben, om onvoorwaardelijk die welmeenende geleerden te veroordeelen, die, met regt bekoord door cicero en terentius, hunnen stijl navolgden in eene uitgezochte, eenvoudige, klare, sierlijke en zuivere Latiniteit, ondanks de navolging vrij en ongedwongen? Men zou schier zeggen, dat de Hollanders, wetende dat hunne taal, in weerwil van hare belangrijkheid, de enge grenzen van hunnen geboortegrond niet overschreidt, een minder beperkt middel van onderlinge betrekking zochten in de algemeene taal der geleerden. Falck was een der trouwe hoorders van wijttenbach', wien zijne schranderheid en eerbied voor de Ouden gemak- | |
[pagina 75]
| |
kelijk wonnen. De wijze, die, in die stormachtige dagen, zich beijverde, om der Republiek middelen van behoud te verzekeren, door het heilige vuur der wetenschappen brandende te houden, betoonde eene bijzondere genegenheid aan een jong mensch, vol vuur en geestdrift voor den roem, gelijk een plutarchus dien uitdeelt, en voor de vrijheid van zijn vaderland. Hij liet hem toe bij de Socratische gesprekken in het buitenverblijf, dat hij des zomers bewoonde, en bij de vereenigingen, waar men te zamen plato kwam lezen, gelijk te Tuseulum de vriend van atticus en zijne beroemde gastvrienden zouden hebben kunnen doen. Falck werd ook een der meestgeliefde leerlingen van cras, die de regtsgeleerde wetenschappen onderwees. Een uitstapje, dat zijn vader hem naar Frankrijk liet maken in het jaar 1795, onder opzigt van eenen Franschen beambte, vooral om hem voor de krijgsopschrijving te beveiligen, brak den loop zijner studiën af. Ik weet niet, welken indruk het aanschouwen van dat groote volk op hem maakte, dat naauwelijks zich uit eene geweldige crisis had gered en zich al lagchende gereed maakte, om van het moordend despotisme van den schrik over te gaan tot het geregelde en beschermende despotisme van het zwaard; maar ik twijfel er aan, of hij het Directoire en het Lycée zeer zal hebben bewonderd. Toen deze togt in 1796 eindigde, moest hij met verdubbelden ijver tot wijtteneach terugkeeren. Destijds verscheen de wijsbegeerte van kant. Hare stem moest wel krachtig zijn, dat zij gehoord werd boven het gedruisch van instortende troonen en overal vernielde oude instellingen. Het Stadhouderschap was bezweken voor pichegru, de Bataafsche Republiek was gegrondvest, en te midden van den strijd van zoo groote belangen, openden de diepzinnige stellingen van den wijsgeer eene nieuwe wereld voor sommigen van die mannen, die meer deel nemen aan de worstelingen van den geest, dan aan die der koningrijken. Falck toetste het stelsel van den Koningsberger wijze onder het opzigt van van hemert. Toen hij in 1799 het Athenaeum verliet, verdedigde hij opentlijk eene verhandeling over het huwelijk volgens de begrippen van kant en fichte. Dit geschrift maakte in der tijd veel opgang. Van heusde onder anderen bewonderde deszelfs Latiniteit zeer; eene soort van verdienste, waarvoor hij misschien gevoeliger was, dan voor die der redenering. Op deze verhandeling | |
[pagina 76]
| |
ontving falck den 29 Junij aan de Hoogeschool te Leyden den graad van Doctor in de Regten. Den 2 Julij werd hij ingeschreven als Advokaat bij het Hof van Holland in den Haag; maar nog in dezelfde maand vertrok hij naar Duitschland, bezocht Hamburg, Brunswijk en Hanover, en bleef den winter te Göttingen, om daar de beroemdste Hoogleeraars te leeren kennen. Hij hoorde er blumenbach, heyne, fiorillo, was gemeenzaam in het huis van metscherlich, en las met zekeren huschke, dien hij vroeger had gekend, en die hier privaatdocent was, de geheele Ilias en Odyssea. Het is zeker niet gewoon, om het wetboek op dergelijke grondslagen te doen rusten, en de regtsgeleerdheid aldus op te sieren, welke de lieden van zaken zoo gaarne zouden willen terugbrengen tot eene louter materiéle praktijk en tot eene bijna werktuigelijke schermutseling. In 1800 naar Amsterdam teruggekeerd, zag hij er zich weldra met onderscheidene werkzaamheden belast. In de maand October trad hij in de regering van die stad op. In het volgende jaar verkreeg falck de betrekking van Gezantschaps-secretaris bij de ambassade in Spanje; een rijk, dat met rassche schreden het verderf te gemoet ging, en naar willekeur geregeerd werd door dien beruchten onruststoker, die den naam droeg van den Prins de la paz. De Hollandsche Gezant meyners was een diplomaat van eerlijke middelmatigheid en goede trouw. Hij doorzag, zonder er door beleedigd te zijn, de meerderheid van zijnen secretaris, en liet aan hem de zorg over voor de zaken der ambassade. Hier was falck op zijne plaats. Hij werkte gemakkelijk, had een scherp oog, slimheid zonder kleinheid, groote ongedwongenheid in den omgang, innemende manieren, was jong en had een goed voorkomen, hetgeen nooit kwaad doet, in de diplomatie zoo min als in andere dingen. Hij maakte den grootsten opgang in de gezelschapszalen van Madrid; want, om met froissart te spreken, hij was frisque, courtois et amoureux. Ook het laatste, ik schrijf het met ronde woorden: Zonder dat make men eens opgang in het hart van het galante Spanje! Hij wist zaken en genoegens met gelijken ijver te behartigen; hij vond zelfs tijd voor de letteren en de wijsbegeerte. Hij leerde het Spaansch, en sprak welhaast deze rijke en fiere, zangerige en gespierde taal met eene gemakkelijkheid en zuiverheid, die hem dikwijls voor | |
[pagina 77]
| |
eenen Castiljaan deden doorgaan. Zijne verbeelding vond smaak in de zonderlinge vindingen der Spaansche schrijvers, vooral in de romaneske ingewikkeldheid hunner tooneelstukken. En ter zelfde tijd, dat hij alzoo zijne verbeelding den teugel vierde, wijdde hij zich, met behulp van zekeren allen, die tot de Engelsche ambassade behoorde, aan het onderzoek van de beginselen en denkbeelden der nieuwe Edimburgsche wijsgeerige school, eene omzigtige en verstandige school, die de verbeelding van de lijst der menschelijke vermogens schijnt uitgeschrapt te hebben. Hij sloot ook vriendschap met waardige mannen. Ofschoon Holland aan de Fransche staatkunde was gekluisterd, zoo dagteekent toch van dien tijd zijne verbindtenis met Lord holland, die hem altijd groote achting en genegenheid bleef toedragen. In 1806, na de komst van Koning lodewijk napoleon, uit Spanje teruggeroepen, werd hij eerst geplaatst bij het Ministerie van buitenlandsche zaken. In 1808 vestigde hij zich in den Haag als Commissaris-generaal voor de Koloniën. Kort daarna werd hij Secretaris - generaal van het Ministerie van Koloniën en Marine; eene betrekking, die hij tot aan den winter van 1810 bekleedde. Intusschen had men in Parijs besloten, dat Holland een aanspoelsel was van de Fransche stroomen. Koning lodewijk had zich het misnoegen op den hals gehaald van zijnen broeder, die hem als zijnen Vazal behandelde. Lodewijk, hoe schandelijk! beschouwde de belangen van Holland als de zijne. Ten gevolge daarvan werden zijne staten vereenigd met dat reusachtige rijk van zesendertig duizend vierkante mijlen, dat men, zonder zich om de juistheid van dien naam te bekreunen, het Fransche Keizerrijk noemde. Falck, verontwaardigd over die elkander opvolgende wederregtelijke aanmatigingen, wilde geen deel uitmaken van het nieuwe bestuur, en, nadat hij de zaken van het Ministerie van Marine met de Fransche ambtenaren had vereffend, begaf hij zich op reis. Vooreerst vertoefde hij te Aken, waar ook valckenaer zich bevond, wien zijne talenten als diplomaat eenen duurzamen roem hebben bezorgd. Hij week daarop tot aan de grenzen van Zwitserland. Doch een man, die de gunstbewijzen van den meester versmaadde, een man, die treurde over de verlorene onafhankelijkheid van zijn vaderland, moest argwaan wekken bij de keizerlijke policie Zij ver- | |
[pagina 78]
| |
oorzaakte hem dan ook onaangenaamheden, die hem dwongen naar Amsterdam terug te keeren, om zich daar als Advokaat neder te zetten. In 1812 vertrouwden eenige kooplieden dier stad hem eene bijzondere zending naar Petersburg toe. Het mogt hem niet gelukken, de grenzen van Rusland over te trekken, en hij bleef in Zweden. Voor eenen geest, als de zijne, ging de gelegenheid niet verloren, om het noorden van Europa te leeren kennen. Bij zijne terugkomst deelde hij verschillende resultaten van zijne opmerkingen aan het publiek mede, eerst in twee stukken, voorgelezen in het Instituut te Amsterdam, dat zich gehaast had, den bekwamen man onder zijne leden op te nemen; zij handelden over de instellingen van hooger onderwijs in Zweden en Denemarken; vervolgens in eene verhandeling, die in de werken van het Instituut gedrukt is en tot titel heeft: over den invloed der beschaving van de Nederlandsche Natie op de verlichting der Noordsche Volken; een stuk, in Holland klassiek gerekend om trant en stijl beide. Falck, die tot op dit oogenblik meer moeite gedaan had, om eereposten te ontwijken, dan men gewoonlijk doet, om ze te verkrijgen, nam in 1813 den post aan van Kapitein der eerste grenadierscompagnie van de eerste cohorte bij de schutterij van Amsterdam. Hij had daarvoor zijne redenen, en hoopte in die hoedanigheid zijn vaderland met de daad van dienst te kunnen zijn in de omstandigheden, die hij voorzag, en die hij, naar wij gelooven, had helpen voorbereiden gedurende zijn uitstapje naar het noorden. De uitkomst bekroonde zijne hoop. Hij was de ziel der burgerij, die besloten had het juk der vreemden af te schudden. Toen de opstand in den nacht van 15 November 1813 uitbrak, sprak hij aan het hoofd zijner schutters den nog aarzelenden stedelijken raad aan, en haalde dien over, om zich aan de zijde der volkspartij te scharen. Zijn moed, zijne geestkracht, zijne bekwaamheid, zijne gematigdheid jegens de overwonnenen verschaften hem algemeene toejuiching, en meer dan één geschrift van dien tijd bragt eene regtmatige hulde toe aan zijn gedrag en zijn karakter. Van der palm, in een boek, dat de herinnering der gebeurtenissen bij het nageslacht zal levendig houden, schilderde de diensten, door falck bewezen, in bladzijden, schitterende van welsprekendheid. | |
[pagina 79]
| |
In December 1813 benoemd tot Secretaris-generaal van het voorloopig bestuur, vervolgens tot Commissaris-generaal bij de Engelsche hulptroepen, werd hij regtens Secretaris van Staat, zoodra de Prins van Oranje als Souvereine Vorst was erkend. In die hoedanigheid vergezelde hij den afstammeling der Stadhouders naar Parijs, toen men de grondslagen legde van de vereeniging van België en Holland. Deze vereeniging, die hij met warmte voorstond, scheen hem eene daad van hooge Europesche staatkunde en een gelukkig in het leven terugroepen van het verledene. Later Secretaris des Konings, deed hij dezen koninklijk spreken, dat is, op eenen te gelijk edelen en eenvoudigen toon, en liet geene gelegenheid voorbijgaan, om het kabinet van den Vorst voor de waarheid te openen. Hij bleef in deze betrekking tot in 1818, en onderteekende mede, den 7 Mei 1816, het koninklijk besluit, dat de Brusselsche akademie herstelde. Deze betoonde hem hare dankbaarheid, door hem, aan wien zij hare hernieuwing was verschuldigd, onder hare eereleden op te nemen. Van 1818 tot 1825 was falck belast met het departement van het openbare onderwijs, de nationale nijverheid en de koloniën. Aan wien ware het openbaar onderwijs beter opgedragen, dan aan den Minister, die even waardig zijne plaats innam onder de geleerden als onder de staatsmannen? Falck bewees aan België eene uitstekende dienst. Het had tot dusverre niet dan een onvolledig onderwijs bezeten, zonder vastheid of grondigheid. Door de oprigting van drie Hoogescholen werd het ingewijd in de waarachtige wetenschap. Deze Hoogescholen hebben de stof opgeleverd tot velerlei aanmerkingen; wij zelven, die het gebrekkige van nabij hadden gezien, zijn te haren opzigte streng geweest; maar, zoo men de oogen niet wil sluiten voor de duidelijke waarheid, laat ons dan opentlijk erkennen, dat zij oneindig beter waren, dan alles, wat men ons tot op dien tijd toe gegeven had, en dat het thans denkende, handelende en regerende geslacht nog ten deele haar werk is. Falck trachtte daarenboven in den raad der kroon de beginselen te doen zegevieren van de strengste onpartijdigheid, en eene ruimere en verhevener wijze van zien in de plaats te doen stellen van kleingeestige berekeningen en bekrompene beschouwingen. De Vorst, die destijds regeerde, bezat onschatbare hoedanigheden; hij was bezield met de | |
[pagina 80]
| |
beste bedoelingen; ongelukkig omvatte zijn blik te weinig; en was zijn geest niet buigzaam genoeg. Hij volhardde in kwalijk beraamde plannen, wilde overal de hand in hebben, schonk zijn vertrouwen aan verkeerde lieden, en verkoos de zwijgende en gedienstige middelmatigheid boven het talent, dat openhartig sprak. Van eenen anderen kant werkzaam tot buitensporigheid toe, besteedde hij zijne krachten aan kleinigheden, en zag het geheel over het hoofd, om op de bijzaken te letten. Deze zucht voor kleinigheden, deze behoefte om tot allerlei bijzonderheden af te dalen, was zoo groot, dat een zijner Ministers hem met goed gevolg het hof maakte door kleine fouten in zekere stukken te laten inslippen, om aan den hoogen en onvermoeiden naziener het genoegen te laten om ze te verbeteren. De eenigzins spottende geest van falck hinderde Koning willem; zijne eerbiedige scherts maakte hem verlegen. Daarenboven was falck te zeer een vijand van nutteloos geschrijf; de dingen in het groot overziende, meende hij niet den arbeid van eenen klerk op zich te moeten nemen. Hij veroorloofde zich daarbij, om maatregelen af te keuren, die men halsstarrig als grondwettig bleef beschouwen, en wier eenige vrucht was, dat zij noodeloos de werking des bestuurs belemmerden. Het gevolg was, dat de Koning, ondanks zijne goedhartigheid en zijne begeerte om ingelicht te worden, falck meer vreesde dan beminde, en zijne raadgevingen niet dan met eene soort van weerzin aanhoorde. De toekomst zou toonen, hoe wijs die raadgevingen waren!
(Het vervolg en slot hierna.) |
|