Nevel en mist te Londen.
Nevel en mist is in en om Londen, hetgeen echter ook met menige andere groote stad het geval is, veel digter dan elders, omdat, bij het schier uitsluitend gebruik van steenkolen, de groote hoeveelheid roetachtige, rookerige stof, die boven deze plaatsen in den dampkring drijft, zich met den eigenlijken nevel vermengt, en daarmede zulk eenen ondoorschijnenden sluijer vormt, dat er menigmaal op den vollen middag eene duisternis heerscht, die te weeg brengt, dat men op straten, in huizen en winkels kunstlicht moet ontsteken. Met name is dit zeer dikwijls in de City het geval, en bij sommige gelegenheden, bij voorbeeld den 27sten December 1831, des namiddags ten 2 ure, was deze donkerheid waarlijk angstwekkend. En toch was die buitengewone toestand door eene zeer gewone omstandigheid te weeg gebragt, te weten door het plotseling omschieten van den wind: de westewind, namelijk, voert den rook der stad voorwaarts in eene lange streep, gelijk men dit op eenen helderen dag van elk min of meer verheven punt kan waarnemen. Keert zich de wind dan eensklaps naar het oosten, zoo wordt deze geweldige massa rooks in eenen ontzettenden, bij het naderen tot haren oorsprong gedurig digter wordenden klomp teruggedreven, en wanneer zij nu, vermeerderd door de steeds op nieuw naar boven stijgende rookwolken, in haren terugweg weder over de stad komt, zoo ontstaat hierdoor de boven vermelde vreeselijke duisternis. Wat den eigenlijken nevel te weeg brengt, veroorzaakt tevens, dat de rook niet hoog optrekt, zoodat het daardoor dubbel donker worden moet. Behalve de nevels heeft men ook te Londen de op het vaste land zoo bekende veen- of haardamp gewoonlijk in het voorjaar en bij oostenwind. In de westelijk van de hoofdstad gelegene streken noemt het volk dit Londenschen rook; maar deze naam is ongepast, daar die veenrook bij de gemelde windstreek zoo wel ten oosten als ten westen der stad bemerkt wordt. De natuurlijkste verklaring,
welke men van dezen zoo alge-