Christen, die aan zijne herderlijke waardigheid den glans en luister van echte deugd en Christenzin huwde, en nogtans in het grootste gedeelte zijner gemeente onbemind, ja zelfs voor velen een steen des aanstoots was. Waarom, vraagt ge? Alleen omdat hij het: strijd, om in te gaan, den grondtoon des Evangelies noemde; terwijl de leden zijner dweepzieke kudde, liever dan te strijden, hunne wapenen op het altaar der onmagt nederlegden.’ De Notaris Mr. Godefridus Snip, een zeer vermogend man. ‘Hij was uiterst beleefd, tot zelfs in kleinigheden toe, galant jegens de vrouwen, regt onderhoudend in zekere gezelschappen, zoodra hij er de eerste persoon was, in welk geval zijne verhalen doorgaans voor zeer geestig doorgingen; in één woord, een man naar de wereld, die in alle nederigheid zichzelven beviel en behaagde. Hadt ge hem den conversatietoon hooren aanslaan in het midden van menschen, wier verstand en menschenkennis voor de zijne moesten onderdoen, waarlijk, ge zoudt u verbeeld kunnen hebben, beurtelings een geleerde en eenen engel te hebben hooren spreken. Gij hadt den man lief gekregen om zijner nederigheids wille, terwijl gij hem hemind zoudt hebben om zijne strikte eerlijkheid en uitnemende menschenliefde, welke beide deugden in al de verhalen, welke hij opdischte, als juweelen van het echtste water, u in de oogen schitterden. Doch het zou u naderhand tevens in de ziel leed gedaan hebben, als ge, na zijn vertrek, zijne vroegere zoo aandachtige toehoorders over hem hadt hooren spreken, ja zelfs tegen hem hadt hooren uitvaren, als ware hij een karakterlooze geldwolf.’ Zietdaar een paar der hier voorkomende mannelijke karakters. Ook die der in het verhaal afgeschetste vrouwen, gelijk de Schrijver te regt van een der door hem beschrevene personen zegt, zijn geheel naar het leven geteekend, en misschien ontmoet deze of gene van zijne lezers in haar oude bekenden.
Mevrouw Lijster, eene coquette weduwe, welke, ofschoon zij den zomer van haar leven reeds had zien voorbijsnellen, echter nog billijke aanspraak mogt maken op vrouwelijk schoon. Hare dochters zagen er lief uit. Wie haar ontmoette en met een oppervlakkig oog gadesloeg, had mogelijk met den Heremyt van vader cats gezegd: ‘'t Zijn gansjens;’ terwijl hij, bij nadere kennismaking, even als gene, er op had kunnen laten volgen: ‘een slim en olijk goed.’ - Al deze per-