| |
De Ziekten der Kinderen. Een Handboek voor practiserende Geneesheeren. Naar de derde geheel omgewerkte en zeer vermeerderde Hoogduitsche uitgave, van F.L. Meissner, in het Nederduitsch bewerkt en met Aanteekeningen vermeerderd door M.J. Godefroi, Med. Doct. te 's Hertogenbosch, en S. Bezeth, Med. Doct. en Heelm. te Rotterdam. Isten Deels 1ste en 2de Aflevering. Te Gorinchem, bij J. Noorduyn en Zoon. 1846. In gr. 8vo. 320 bl. Buiten inteekening f 1-50 per Aflevering.
Toen wij in No. II van de Vaderlandsche Letteroefeningen. van 1845 de Nederduitsche vertaling van het werk van bressler over de kinderziekten aankondigden, spra- | |
| |
ken wij onbewimpeld onze meening uit, dat wij het compileren van een werk over kinderziekten minder verkieslijk achten, daar wij ongaarne bij een zoodanig werk de individualiteit van den schrijver op den achtergrond zien treden. Het kinderlijk organisme biedt zoo vele eigenaardigheden aan, welke men kennen moet, indien men met vrucht als kinderarts werkzaam zal zijn, dat in een werk over kinderziekten eene bloote opnoeming dier ziekten met hare diagnosis en behandeling niet voldoende kan geacht worden. Eene physiologische beschouwing van het kind en eene hierop gegrondveste algemeene pathologie en therapie behooren in een werk over kinderziekten aan het bijzondere gedeelte vooraf te gaan, daar alle ziekten zonder onderscheid door de eigenaardigheid van het kinderlijk organisme gewijzigd worden en de kinderarts, nog meer dan de geneesheer voor volwassenen, steeds behoort te bedenken, dat hij minder met ziekten, dan met ziektetoestanden, met afwijkingen van den gezonden toestand te doen heeft. Het doet ons genoegen, thans de vertaling van een werk te kunnen aankondigen, hetwelk allezins aan de boven uitgesprokene eischen voldoet. Het werk van meissner, aan hetwelk in Duitschland eene derde uitgave mogt te beurt vallen, is geene compilatie, maar het draagt integendeel overal de blijken van door eenen man geschreven te zijn, die eene rijpe ervaring aan het ziekbed der kinderen heeft verkregen, die eene grondige physiologische studie met eenen juisten praktischen blik paart en die doordrongen is van het denkbeeld, dat alleen hij een goed kinderarts kan zijn, die wezentlijk de kinderen lief heeft. ‘Dikwijls,’ - dus lezen wij ergens bij onzen Schrijver (bl. 123), - ‘hebben de ouders
zelve ons gevraagd: hoe vangt gij het toch aan, dat de kinderen u zoo liefhebben en alles van u dulden en afwachten? Het antwoord op deze vraag ligt geheel en al in het gedrag, dat de geneesheer, zoowel ten opzigte van het gezonde, als van het zieke kind aanneemt; het ligt in de liefderijke bejegening van het kind, in het blijven volharden in zijne eenmaal aangenomene handelwijze, in een
| |
| |
woord, in al hetgeen wij hierboven hebben opgegeven.’ Het is dan ook niet alleen door eene groote mate van wetenschappelijkheid, door eene uitgebreide literatuur, maar ook door heldere physiologische begrippen, met eenen echt humanen geest gepaard gaande, dat het werk van meissner zich boven vele andere onderscheidt. Rec. heeft de verschillende hoofdstukken der beide hierboven aangekondigde afleveringen met bijzonder veel genoegen gelezen, en, moge er al op sommige derzelve de aanmerking van eene te groote uitvoerigheid gemaakt kunnen worden, vooral bij onderwerpen, welke niet onmiddellijk op zuiver wetenschappelijk gebied liggen, de onderhoudende stijl, waarin ook daar des Schrijvers beschouwingen zijn voorgedragen, doet ons gaarne deze wijdloopigheid over het hoofd zien.
Dr. meissner behandelt in het eerste hoofdstuk van het algemeene gedeelte de oorzaken, waardoor de sterfte in het eerste levensjaar zoo buiten alle verhouding groot is, geeft in het tweede een vrij volledig overzigt over de literatuur van zijn onderwerp, en komt in het derde en vierde tot de diaetetische behandeling van het (gezonde) kind, gedurende de eerste maanden des levens, waarbij natuurlijk ook uitvoerig gesproken wordt over de keuze eener min en over het kunstmatig grootbrengen van zoodanige kinderen, die niet door de moeder zelve gezoogd worden. Het volgende hoofdstuk handelt over de ligchamelijke opvoeding van het kind in de eerste jaren van deszelfs leven, en het zesde over de eigendommelijke bewerktuiging van het ligchaam des kinds. Elk dezer hoofdstukken is met zorg en volledig bewerkt; intusschen kwam de aanmerking bij ons op, dat het zesde beter vóór de drie voorafgaande, althans vóór het vijfde ware geplaatst geweest, daar naar ons inzien de physiologische beschouwing van het kind den grondslag behoort uit te maken van de diaetetische behandeling. Waarschijnlijk heeft echter de Schrijver eenen geleidelijken overgang tot het zevende hoofdstuk (over het hooge belang, dat er voor den geneesheer in gelegen is, het ontwikkelingsproces van het kind naauwkeurig na te
| |
| |
gaan) willen maken, in hetwelk meer over het kind in den zieken toestand wordt gesproken, maar hetwelk zeer goed in de vorige en volgende hoofdstukken had kunnen ingedeeld worden. Hetzelfde geldt ook in zeker opzigt van het VIIIste Hoofdstuk (Nog eenige regelen, die bij het behandelen van kinderziekten van groot gewigt zijn), hetwelk zich zeer naauw aansluit aan het XIIde (Over de therapie der kinderziekten in het algemeen) en aan het XIIIde (Over de houding en het gedrag van den geneesheer aan het ziekbed van het kind); terwijl het bij de volgorde, welke de Schrijver gekozen heeft, eenigzins vreemd vóór de volgende is geplaatst, waarin (Hoofdst. IX) over de onderkenning der kinderziekten, en (Hoofdst. XI) over de aetiologie derzelve wordt gehandeld. Tusschen deze beide laatste zijn nog eenige tot de ziektekunde betrekking hebbende opmerkingen in een afzonderlijk hoofdstuk (Hoofdst. X) gevoegd, verscheidene bijzonderheden bevattende, welke deels tot het gebied der diagnostiek behooren, deels met de aetiologie in naauwer verband staan en dus gevoegelijk afzonderlijk behandeld werden.
De verschillende onderwerpen in de bovengenoemde hoofdstukken zijn zorgvuldig bewerkt, en ieder rationeel practicus zal zich gaarne met de meeste van des Schrijvers beschouwingen vereenigen, waarvan wij als voorbeeld de volgende woorden afschrijven: (bl. 63) ‘Nooit mogen beslissende middelen of een beslissend geneesplan in het algemeen bij niet geheel zekere diagnosis worden aangewend. Eene beslissende behandeling bij kinderziekten is gewoonlijk, vooral in den tijd van de verschillende ontwikkelingsprocessen gedurende het eerste jaar, slechts zelden noodig; en veel gelukkiger is de waarnemende en bedachtzame geneesheer, wiens streven het slechts is, het gevaar af te leiden, dan de haastige jonge arts, die zonder voldoende ondervinding met de armzalige kunst koen tegen de ziekte te veld trekt. Daar echter, waar eene spoedige hulp der kunst vereischt wordt, moet men van zijne diagnosis zeker zijn; nooit mag slechts het vermoeden van den eenen of anderen ziektetoestand alleen den ge- | |
| |
neesheer tot ingrijping door geneesmiddelen bewegen. Vindt hij het gevaarlijk te talmen, dan roepe hij de hulp van eenen anderen ervarenen geneesheer in, en doe liever niets, dan te veel. - Want even zoo ligt als het evenwigt tusschen de onderscheidene stelsels in het ligchaam van het kind gestoord wordt, even zoo spoedig herstelt zich, ten gevolge van de levendige wedervoortbrenging, alles weder; en al nemen de heete kinderziekten een onheilspellend karakter aan, zoo is ook daarentegen de geneeskracht der natuur bij het kind grooter, en weet deze zich zelve beter te helpen dan bij den volwassene; gewoonlijk zijn zij dan ook de gelukkigste geneesheeren, die van de afwachtende methode gebruik maken. Daar waar de ziekte het vordert, moet men integendeel krachtig aantasten, men zij echter op zijne hoede van niet door aanhoudend voortgebruikte krachtige artsenijmiddelen te overprikkelen, en meer schade dan voordeel aan te brengen.’
Daar volgens den Schrijver de diaetetische behandeling des kinds reeds vóór de geboorte, dus met de zorg voor de aanstaande moeder, moet aanvangen, is het niet onnatuurlijk, dat hij in het bijzondere gedeelte van zijn werk eerst de ziekten van het foetus en de mogelijkheid, om dezelve te voorkomen, beschouwt (bl. 124 sqq.), vervolgens die ziekten en beleedigingen, waaraan het foetus gedurende de geboorte is blootgesteld, behandelt (bl. 160 sqq.) en eerst daarna (Hoofdst. III, bl. 169) tot die ziekten overgaat, welke na de geboorte van het kind den geneesheer ter behandeling voorkomen. Ook hier kenmerkt de Schrijver zich door groote belezenheid en helderheid van oordeel; de lezer zal ons wel verschoonen van eene dorre opsomming der verschillende ziekten en gebreken, welke meissner achtereenvolgens in zijne beschouwing opneemt; veel liever verwijzen wij hem naar het werk zelf, na welks lezing hij zich voorzeker bevredigd zal vinden.
Aan het slot onzer aankondiging behoeft het wel naauwelijks gezegd te worden, dat de H.H. godefroi en bezeth uit de vele werken over kinderziekten eene zeer goede keuze gedaan hebben en met de overbrenging van
| |
| |
het werk van meissner eenen verdienstelijken arbeid verrigten. De vertaling zelve is goed geslaagd en over het geheel vrij van germanismen; de stijl is vloeijend en slechts hier en daar door enkele onnaauwkeurigheden, zoo als hunne voor hare, leiden voor legden enz. ontsierd; welke wij evenwel meer als schrijffouten aanmerken, daar zij niet standvastig voorkomen. De waarde dezer vertaling wordt verhoogd door verscheidene aanteekeningen van de Vertalers, welke doorgaans zeer gepast zijn aangebragt en zoowel van hunne grondige studie getuigen, als van den ijver, waarmede zij hunne taak op zich genomen hebben. Wij hopen, dat zij de volgende hoofdstukken met denzelfden ijver en even gelukkig mogen bewerken, als die der beide eerste afleveringen, en dat door hunnen arbeid het werk van meissner in veler handen moge komen. De Uitgevers hebben door compressen druk en matig gestelden prijs hiertoe ook het hunne bijgebragt. |
|