weduwe van Zarfath. III. De weduwe van eenen Profetenzoon. IV. De weduwe hare twee penningen in de schatkist werpende. V. De weduwe te Naïn. VI. Anna de Profetesse.
Wat de eerste afdeeling betreft: wij vinden sommige gedeelten met veel gevoel en menschenkennis geschreven, hier en daar zeer eigenaardig, en de zachte balsem der vertroosting is er waarlijk verkwikkend in uitgestort; terwijl er menig woord wordt gevonden, dat voor haar, die, als bekommerden achtergebleven, den verderen weg met zorgen te gemoet zien, als een staf op de reize kan worden aangemerkt.
't Is waar, met al wat God doet heeft Hij de heerlijkste bedoelingen; maar om, in zulke bedroevende omstandigheden des levens, eene weduwe, die vroeger weinig godsdienstig gevoel bezat, doch die na den dood haars mans tot betere inzigten kwam, aan te halen als een voorbeeld, waarin het weduwschap de smeltkroes der beproeving is geweest, daar de dood van den man het middel in Gods hand tot hare bekeering moest worden, komt ons minder gepast voor. Wij vinden dan ook, al wisten wij niet dat het uit het Engelsch vertaald was, hier en daar wel eene wat methodistische en mystieke kleur over het werkje. Vreemde beeldspraak, bij Engelsche godgeleerden en zedeschrijvers niet ongewoon, komt ook hier, bij vreemde vergelijkingen, voor, die dan ook meer klanken dan zaken voortbrengen, en voor de bedroefden, wier ziel overstelpt is van rouwe, wel nutteloos gespild worden. Sprekende o.a. van Gods bedoelingen en het raadselachtige zijner wegen, is het bl. 72: ‘De regterzijde van het borduursel moge hier nimmer naar u toegekeerd zijn, en, alleen op de verwarde draden en de donkere kleuren der achterzijde ziende, alles verwarring schijnen; doch wanneer de voorzijde zal gezien worden, en het ontwerp des Goddelijken kunstenaars (!), en al de verbindingen van het stuk, als met den vinger, aangewezen worden, en de kleuren prijken zullen enz. enz., dan zult gij’ en verv. Te zeggen, dat God, bl. 96, ons behandelt als de beeld-