wij laten deze aanmerking nog te meer gelden, omdat het, met eenige kleine verschikkingen en bijvoegingen, niet moeijelijk zou geweest zijn, wraakzucht of gouddorst of zinnelijke drift of iets van dien aard tot het roersel der wandaden van anselm te stellen. Daarbij, niet omdat wij er de middeleeuwsche monniken te heilig toe achten, integendeel de meesten waren tot velerlei snoodheid veil, maar omdat het reeds meer dan afgezaagd is, hen als vleeschelijke duivels in den historischen roman te zien optreden, vragen wij: waarom moet die bewerker van zoo veel ellende en ongeregtigheid een monnik, alweder een monnik, en altijd een monnik, zijn?
Bij deze algemeene aanmerking zouden wij nog verscheidene op sommige détails kunnen voegen. Zoo vonden wij het geen' gelukkigen greep, het verhaal der afkomst van herman door rude aan maria te laten doen, waar het blijkbaar zeer gedwongen en onnatuurlijk is; terwijl het echter zoo dadelijk voor de hand lag, dat verhaal door rolf te laten doen gedurende het geheime gehoor, dat hij van zijnen heer verzocht op den avond na de jagtpartij in het tweede Deel. Zoo is er meer, dat, gelijk naderhand blijkt, gelukkiger had kunnen geplaatst zijn; wij werden er door bevestigd in het vermoeden, dat de Schrijver, na het algemeene ontwerp gemaakt te hebben, de bijzonderheden terstond is gaan nederschrijven; vele hoofdstukken zouden anders uitgevallen zijn, indien de gansche zamenhang van het geheel hem vooraf helderder voor den geest hadde gestaan. Het kwam ons althans voor, dat zulks eenen gunstigen invloed op de bewerking zou gehad hebben. Dat vitlust ons deze aanmerkingen niet in de pen geeft, zal de Schrijver en zullen de lezers na den boven welgemeend gegeven lof wel gelooven.
Stijl en taal verdienen goedkeurende vermelding. De eerste is wel niet schitterend, maar doorgaans zuiver. Ons mishaagde de al te dikwijls herhaalde melding van vlijmscherpe dolken; ook arglist, bodem voor grond, benuttigen, beleefde voor maakte levend (een zuiver Germanismus: belebte) en dergelijke ontsierende taal. Van adolf, die alleen van onreine begeerte naar ada's bekoorlijkheden gloeide, kan men moeijelijk zeggen, dat hij vast stond in het geloof, dat de aangebedene zijne bruid zou worden. De uitdrukking zelve, die ons ongepast dunkt, daargelaten, laat het spraakgebruik enkel het denkbeeld eener reine liefde toe.
De uitvoering is wèl; maar kon er weder niets beters op overschieten, dan hetzelfde vignet op de titels der drie Deelen? Steendrukjes zijn toch niet kostbaar, en hoe geschikte onderwerpen leverden, om geene meerdere te noemen, Deel II, bladz. 307, en Deel III, bladz. 286. Zoo als nu, staat het wat schriel.