te zijn, in den gezonden zin des woords. (Verg. ernesti, Instit. Interpr. N.T. Pars II. cap. 1. § 3 sqq.) Wij gevoelen ons verpligt, dit ongunstig oordeel met bewijzen te staven, en slaan daartoe op H. I, XI en XXI, die wij meer naauwkeurig hebben nagegaan.
H. I:7, 8: deze kwam tot getuigenis, opdat hij getuigde van het licht, opdat allen geloofden door hem. Die was het licht niet, maar opdat hij getuigde van het licht. H. I:11, 12: tot de zijnen kwam hij, en de zijnen namen hem niet op, maar zoo velen hem opnamen, hun gaf hij vermogen kinderen van God te worden, den geloovigen in zijnen naam. Mag dit duidelijk en verstaanbaar heeten, en is het overeenkomstig met ons taaleigen?
H. I:31: daarom kwam ik in het water doopende, en vs. 33: deze is [het], die doopt in heiligen Geest. Kan de ongeletterde dit vatten, zoo lang hij de oorspronkelijke beteekenis niet kent van βαπτίζειν.?
H. I:33 wordt ὁ πέμψας με, part. oar. 1 overgezet: die mij zond. Waarom niet: die mij gezonden heeft? Evenzoo worden de woorden van den Heer, H. XI:14 Λάζαρος ἀπέθανε, vertaald: Lazarus stierf. Moet dit niet zijn: is gestorven, en geeft de aor. 1 geen regt, om zóó te vertalen?
H. I:40: zij kwamen en zagen, waar hij vertoeft. Het is bekend, dat wij in zulk een' zin het praeteritum gebruiken, waar in het Grieksch het praesens gevorderd wordt. Deze aanmerking is evenzeer van toepassing op H. XI:13 spreekt, vs. 46 deed, 1. gedaan had, H. XXI:4, 7, 10, 12.
H. XI:7: daarna zegt hij den leerlingen, vs. 8 hem zeggen de leerlingen, vs. 23 haar zegt Jezus, vs. 24 hem zegt Maria enz. Wij blijven nog altijd gelooven, dat de vertaling even getrouw zou zijn, indien zij luidde: daarna zeide hij tot zijne leerlingen, Jezus zeide tot haar enz.
H. XI:9: zijn niet twaalf uren van den dag? Dit klinkt vrij onverstaanbaar. Zou het oorspronkelijke: οὐχὶ δώδεκά εἰσιν ὥραι τῆς ἡμέρας; niet letterlijk beteekenen: zijn