| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Sermons par Athanase Coquerel, l'un des Pasteurs de l'Eglise réformée de Paris. 4me Recueil. Paris, Ab. Cherbuliez et Cie. gr. 8vo. 480 bl.
De Heer coquerel heeft te lang in de naauwste betrekking gestaan tot de aanzienlijkste der Waalsche gemeenten in ons vaderland, dan dat wij een woord ter regtvaardiging zouden behoeven te gebruiken bij het aankondigen van den laatsten bundel zijner leerredenen, ofschoon deze eene vreemde pers heeft verlaten. De naam van den beroemden kanselredenaar is bij zeer velen onder ons levendig gebleven, die zich nog met genoegen zijne welsprekende en indrukmakende taal herinneren en de stichting, welke zij dikwijls onder zijne prediking vonden. Wij zijn verre van zijne wijze van prediken in allen opzigte goed te keuren, en zouden hem niet gaarne onzen jongen predikanten als modèl voorstellen. Maar bij veel, wat ons gebrekkig in den vorm voorkomt, was er uit zijne predikwijze en voordragt veel goeds te leeren, en bezat hij in hooge mate de gave, om zijne hoorders aan zijne woorden als te boeijen.
Ook de lezing van dezen bundel zijner leerredenen heeft Rec. op nieuw den bekwamen en welsprekenden man doen bewonderen, maar ook tevens in meer dan één opzigt levendig het verkeerde van zijne preekmanier doen gevoelen. Wanneer wij de onderwerpen nagaan, die in deze leerredenen behandeld worden, dan treft ons over het algemeen hunne belangrijkheid. Vele strekken ons al aanstonds ten blijk, dat wij hier geenen alledaagschen prediker ontmoeten, zij leggen niet elkeen voor de hand; zij getuigen van scherpzinnige opmerking en eigene wijze van opvatting; zij hebben niet zelden, voor den predikstoel althans, zekere nieuwheid, iets verrassends, waardoor de belangstelling van den hoorder ongetwijfeld geprikkeld
| |
| |
wordt; of zij behandelen vraagstukken, wier oplossing elken nadenkende zeer ter harte gaat, of staan in dadelijk en regtstreeksch verband met de omstandigheden, waarin velen verkeeren. Niet, dat wij al die onderwerpen evenzeer ter behandeling in leerredenen geschikt zouden keuren; er zijn er onder, die door het vreemde meer verwondering, dan door het vruchtbare goedkeuring zullen vinden. Daaronder rekenen wij de eerste, die getiteld is: La religion des hommes, des anges et des démons. Men vraagt zichzelven bij het hooren van dit thema als onwillekeurig af, wat de redenaar met deszelfs behandeling kan bedoeld hebben, waar hij, wat engelen en duivelen aangaat, stoffe genoeg zal vinden voor zijne rede; wat de laatsten betreft, denkt men terstond aan de plaats, die hier tot tekst is gekozen, Jac. II:19; maar behalve dat deze weinig tot ontwikkeling aanbiedt, spreekt zij ter naauwernood van de godsdienst des menschen, in het geheel niet van die der engelen. Leest men het stuk zelf, dan valt het dadelijk in het oog, dat de mindere gepastheid van het eigenlijke onderwerp den redenaar genoopt heeft, om een groot gedeelte van zijne rede aan de behandeling van geheel iets anders toe te wijden. Van bl. 8 tot 21 houdt hij zich bezig met het bewijs dat er engelen bestaan; iets, hetgeen wordt voorgesteld als de natuurlijke gevolgtrekking van ons nadenken, als het algemeene geloof der menschen, als de stemme der hemelen boven ons, als de uitdrukkelijke leer der openbaring, terwijl eindelijk algemeene wetten en begrippen op hen worden toegepast. Bij deze opgave valt het eenzijdige van het tot dusverre door den redenaar behandelde reeds terstond in het oog. Terwijl er veel wordt in het midden gebragt ter staving van het bestaan der engelen, blijft de veel moeijelijker en veel betwister vraag naar het bestaan der duivelen onbeantwoord, of liever wordt dit als het van zelf sprekend en onaangevochten gevolg van
het eerste aangenomen. Er worden vervolgens enkele bladzijden besteed, om aan te toonen, wat volgens coquerel het onderscheidende kenmerk is der godsdienst van menschen, engelen en duivelen,
| |
| |
en dat is: ‘Le démon tremble; l'ange contemple; l'homme espére. De toepassing, zoo het eene toepassing heeten mag, is deze: zorgt, dat uwe godsdienst niet van hoop tot siddering oversla; ‘aspirez à changer votre religion d'hommes en la religion des anges.’
Doch zoo Rec. zich noch met het onderwerp noch met de wijze van behandeling van deze eerste leerrede kan vereenigen, er zijn andere onderwerpen, die hem om hunne belangrijkheid, nieuwheid of gepastheid bijzonder troffen. Hij rekent daaronder de tweede: Dieu selon l'Evangile, de zesde, le Christianisme en harmonie avec nos facultés, de zevende: l'accord des sentiments sur la morale et leur diversité sur le dogme, de negende: l'immortalité immédiatement après la mort, de elfde: la civilisation sans la religion, de veertiende: le culte selon le Protestantisme, en de vijftiende of laatste: les changements de religion. Ook de overige leerredenen loopen over stoffen, die, schoon ook tot de meer gewone behoorende, nogtans der behandeling overwaardig zijn; zij zijn deze: No. 3, les trois aspects de la charité divine, No. 4, la nécessité du regne de Christ, No. 5, conformité des opinions sur le Christ, No. 8, l'homme devant la nature, No. 10, l'homme se retrouvant après la mort, No. 12, la résignation selon l'ancien et le nouveau testament, en No. 13, le devoir du riche et le droit du pauvre.
Bij het beoordeelen van leerredenen doen wij natuurlijk de vraag, in welke betrekking het behandelde onderwerp met den gekozen tekst staat; dit toch is het kenmerkende der leerrede, hetgeen haar van alle andere redevoeringen onderscheidt, dat haar onderwerp door de keuze van eene uitspraak der Heilige Schrift bepaald wordt; zij zal dus in vorm voortreffelijker zijn, naar mate zij zich naauwkeuriger aan het in dien tekst liggende onderwerp bindt. De beste voorbeelden van onze Nederlandsche predikwijze leveren daarvan sprekende proeven op, en het zoogenaamde motto-preken, waarbij de tekst slechts in een zeer verwijderd verband staat met de leerrede zelve, is stellig af te keuren en vindt ook onder ons tegenwoordig zelden bijval.
| |
| |
Hoe Bijbelscher ook in dat opzigt de stukken zijn, hoe meer zij aan de vereischten eener goede preek voldoen. Bij buitenlanders in het algemeen schijnt daar minder aan te worden gehecht, en ook in dezen bundel ontbreekt het niet aan stukken, waarvan de onderwerpen schier ten eenemale buiten alle verband met den tekst staan. Bij het hooren lezen, als tekst, van Psalm CIII:14: Hij weet, wat maaksel wij zijn, zou niemand verwachten, het thema van de zesde leerrede te zullen hooren behandelen en bewijzen, dat het Evangelie in overeenstemming is met ons verstand, onze verbeelding, ons geweten, ons gevoel. Evenmin zou men uit Rom. II:14: Want wanneer de Heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen de dingen, die der wet zijn, deze de wet niet hebbende zijn zichzelve eene wet, ligt opmaken, dat over der menschen verschil van gevoelen ten aanzien van het leerstellige, hunne eenstemmigheid ten opzigte van de zedelijke wet zal gesproken worden. Er is vrij wat voorafgaande ontwikkeling noodig, om de hoorders op de hoogte te brengen, hoe een tekst als 1 Kon. X:27: En de koning maakte het zilver in Jeruzalem te zijn als steenen, en de cederen maakte hij te zijn als de wilde vijgeboomen, die in de laagte zijn, in menigte, bij mogelijkheid aanleiding kan geven, om te spreken over: la civilisation sans la religion. En deze voorbeelden zouden met andere te vermeerderen zijn. Onbillijk evenwel zouden wij handelen, indien wij niet erkenden, dat er andere leerredenen zijn, wier teksten meer in verband staan met het behandelde onderwerp en eene enkele maal zelfs geheel tot leiddraad verstrekken. Daaronder tellen wij de tweede over Joh. I:18: Niemand heeft ooit God gezien;
de eeniggeboren zoon, die in den schoot des vaders is, die heeft hem ons verklaard; de vierde over 1 Cor. XV:25: Want hij moet als koning heerschen, tot dat hij al de vijanden onder zijne voeten zal gelegd hebben; de vijfde over Marc. VIII:27b:Wie zeggen de menschen dat ik ben? en anderen. Over het algemeen evenwel is het gebruik van den tekst veel minder, dan wij dat zouden wenschen, waar wij als
| |
| |
ten voorbeelde, hoe men behoort te prediken, op leerredenen zouden willen wijzen.
Ziet men dit gebrek voorbij, dan zijn deze stukken doorgaans rijk en belangrijk van inhoud. De onderwerpen zelve duiden reeds aan, dat de redenaar niet schroomt om zijne hoorders tot de overdenking van ernstige leerstellige punten te leiden of bezig te houden met bespiegelingen, die van de gewone stoffen eenigzins afwijken, somtijds ook die geheel in het leven onzes tijds ingrijpen. Dat hij daarbij ook van den bepaalden toestand der gemeente, aan wier hoofd hij staat, partij weet te trekken en de teekenen des tijds in de betrekking van Roomschen en Protestanten niet voorbijziet, daarvan strekken de beide laatste redenen ten bewijze. In den trant van behandeling is dan ook naar gelange der onderwerpen groot verschil. Dikwijls is het plan hoogst eenvoudig, bijv. in de derde leerrede: God is liefde! 1. dans la création, 2. dans la providence, 3. dans la rédemption; in de achtste, over Psalm VIII:4, 5, wijst hij op de geringheid van den mensch in de stoffelijke wereld, op zijne grootheid in de redelijke en zedelijke wereld. Dikwijls ook is het plan zamengestelder, gelijk in de tweede en in de zesde en zevende leerrede. Van een paar der stukken willen wij eene eenigzins uitvoeriger schets mededeelen, en kiezen daartoe de negende, om te doen zien, hoe coquerel een dogmatisch onderwerp behandelt, en de elfde, omdat het onderwerp daarvan geheel in het leven van den tegenwoordigen tijd ingrijpt.
De tekst van de negende leerrede is Luc. XXIII:43. Voorwaar zeg ik u, heden zult gij met mij in het paradijs zijn. In de inleiding, waarvan vooral het begin vrij ver gezocht is, toont hij aan, dat men zich bedriegt, wanneer men meent, dat alles, wat bij den kruisdood plaats had, op zichzelf staat en van geene algemeene toepassing is. ‘Les circonstances de la crucifixion et de la mort du Seigneur ont été divinement disposées de telle sorte, que sous tous les aspects de consolation et d'encouragement, d'exemple à suivre, de pardon à implorer, de salut à attendre, d'immortalité à entrevoir, tout pût servir à
| |
| |
tous.’ Dat geldt ook van de belofte in den tekst: ‘Je viens vous montrer, mes frères, que cette promesse vous concerne tous, qu'entre la mort et l'immortalité il n'y a aucun intervalle, et que c'est à l'instant même de notre mort, que nous entrons dans notre immortalité.’ Hoe komt het, dat men in de Christelijke kerk op dit woord van den Heiland zoo weinig acht heeft geslagen en er zoo weinig partij van heeft getrokken tot het afleiden van gevolgen, met betrekking tot dood en opstanding? Men is algemeen gewoon geworden aan het denkbeeld van een' tusschentijd tusschen den dood en het ontwaken ten leven; dat is het volksgeloof geworden. Van waar zijn die denkbeelden ontstaan? De voorstelling van den dood als eenen slaap is niet van Christelijken oorsprong, zij is veel ouder, gelijk ook het denkbeeld van algemeene opstanding en laatste oordeel. De Joden geloofden aan een voorloopig verblijf der afgestorvenen in eene plaats onderscheiden van het graf, en dit geloof merken wij door het geheele O.T. op. Christus nu en zijne Apostelen bestreden niet opzettelijk dergelijke volksbegrippen; waar deze geene gevaarlijke dwaling behelsden, bediende hij zich veeleer van het Joodsche spraakgebruik, van Israëlitische beelden en overleveringen. Ook ten aanzien van het toekomende leven handelde hij niet anders; maar aan ons is het, om het wezen van den vorm, de waarheid van de beeldspraak te onderscheiden. Het ontbreekt ook niet aan andere Bijbelplaatsen, die hetzelfde te kennen geven, als de tekst, waartoe de woorden van paulus uit den tweeden Brief aan de Corinthiërs (V:1 en verv.) en uit den Brief aan de Philippensen (I:23) worden aangehaald en verklaard. Daartoe worden verder uit de gelijkenissen en de laatste redenen van
jezus zelven onderscheidene plaatsen aangevoerd. Vervolgens wordt de gepastheid en Godswaardigheid van deze opvatting van de leer der opstanding aangetoond, en daarna op het troostrijke daarvan gewezen; men vergunne mij eene proeve: ‘Non, il n'y a rien dans le sépulcre de vous, les auteurs vénérés de nos jours, qui nous avez tracé le chemin vers notre sauveur et notre Dieu; il n'y
| |
| |
a rien de vous, bienfaiteurs chéris qui aviez pris à nos côtés leurs places vacantes; il n'y a rien de vous, enfants bien aimés que Dieu a redemandés à notre amour, et dont il n'a pas voulu que l'âme se développât dans ce monde; il n'y a rien de vous, époux chrétiens, qui n'avez jamais cru que le plus tendre et le plus intime des liens ne fût serré que pour cette existence... Non; il n'y a rien là de vous tous. Religion et révélation, mort et immortalité, nature et Providence, répondez! Où sont ils, s'ils ne sont pas dans la fosse?... Et la voix qui parlait sur Golgotha répond aussitôt, que le jour de leur mort on a pu dire d'eux tous: Aujourd'hui ils sont en paradis avec Christ! A l'instant même où le dernier regard de leur amour s'échangeait avec notre regard, à l'instant où la dernière étreinte de leur main déjà glacée répondait à notre étreinte, à l'instant où sur nos fronts prosternés descendait leur dernière bénédiction, interrompue seulement par la mort, à l'instant... ce monde avait un cadavre et le ciel un habitant de plus; une vie était close, une immortalité était commencée, et la derniére larme qu'un mourant voit répandre n'est pas tombée de la paupiere, que son âme est arrivée à sa place éternelle... Le Christ mourant a dit à un mourant: Tu seras en
paradis aujourd'hui avec moi!’
Des redenaars taak is nog niet afgewerkt; hij zou de tegenwerpingen nog moeten weêrleggen, maar kan dit slechts kortelijk doen met betrekking tot de leer der opstanding des vleesches en des laatsten oordeels; waarom zouden wij niet terstond na den dood dat geestelijke ligchaam ontvangen? Het algemeene oordeel is noodig; ‘il ne suffit pas que Dieu se montre juste envers moi dans mon jugement dernier; il faut que je le voie juste envers tous, il faut que j'aie connaissance du jugement de tous; il faut que je sache par expérience, que Dieu rend en définitive à chacun selon ses oeuvres. - Nog ééne vraag heeft de redenaar aan zijne hoorders; het herleven zou men terstond na den dood wenschen, maar ook het oordeel? Dat zou men willen uitstellen; en hieruit ont- | |
| |
leent hij ten slotte een woord van ernstige vermaning.
Tot eene tweede en laatste proeve ontleden wij kortelijk de elfde leerrede, over 1 Kon. X:27, ten titel dragende: la civilisation sans la religion. In de inleiding schildert hij den bloeijenden toestand van Israël onder salomo, die tot de woorden van den tekst regt gaf, woorden, wier toepassing op onzen tijd de vervulling van veler wenschen zou zijn. Maar volgens den redenaar lag de oorsprong van deze welvaart en dezen bloei daarin, dat Israël in die dagen God kende en diende. Het was dus een tijd van beschaving met godsdienstigheid vereenigd; het was eene civilisation religieuse. Is dat de onze ook? Er zijn er velen, die de noodzakelijkheid daarvan ontkennen. Haar te staven is des redenaars doel. Vooraf doet hij gevoelen, dat hij die beschaving en verfijning op zich zelve in het geheel niet afkeurt, zij is het gevolg van het regtmatige gebruik onzer krachten en vermogens. In zijnen geest ‘la civilisation n'est que l'usage fraternel des moyens de bonheur, que Dieu nous a confiés pour cette vie.’ Alle menschen, geringen zoowel als aanzienlijken, staan met haar in betrekking; een ieder in zijnen kring geniet hare voordeelen, maar staat ook bloot aan de gevaren en ondeugden, die haar kunnen vergezellen en kenmerken. Voor ieder is dus ook zijne rede van toepassing. Zonder de godsdienst is alles strijd en worsteling bij zulk eenen maatschappelijken toestand; slechts eenige trekken uit de welsprekende schildering: ‘Bientôt toutes les carrières sont obstruées, toutes les avenues, qui conduisent à la fortune, à la réputation, à une position élevée parmi ses égaux, sont envahies et gardées; c'est à qui percera la foule; c'est à qui
laissera en arrière ses compétiteurs; c'est à qui parviendra... Toutes les professions finissent par être encombrées au point que les occasions manquent; les champs les plus vastes ont moins de sillons que de laboureurs; les mines les plus fécondes ont moins de filons que d'ouvriers.... la société devient une arène où l'on se dispute le succès comme une proie et où l'on s'arrache le bonheur comme un trophée; chacun est en
| |
| |
concurrence avec tous; c'est un état de rivalité générale, où chacun ne pense qu'à soi, où tout semble permis pour réussir, où pour dépasser un émule dans la lice on est facilement enclin à le renverser, où surtout on n'a pas le temps de s'arrêter pour tendre la main à ceux qui tombent et disparaissent écrasés dans la foule; c'est un état de guerre sociale composée d'une multitude de luttes d'homme à homme, de combats singuliers pour ainsi dire, guerre quelquefois ostensible et éclatante, plus souvent sourde et cachée, où tous les moyens d'attaque et de défense semblent bons, où toutes les mines et contremines semblent loyales, où tout confrère est un ennemi, où tout avantage obtenu par un rival est considéré comme un larcin qu'il nous fait.’ Het is alleen de godsdienst, die in dezen strijd vrede kan brengen, die goedhartig wijkt, tevreden is, de eerzucht doet zwijgen en allen broederlijk vereenigt. - De godsdienst ten andere leert alleen matiging; beschaving en verfijning zonder haar kent deze niet. De Perzische hoven, de Romeinen in den tijd der Keizers, Frankrijk in de vorige eeuw worden als sprekende voorbeelden aangehaald, en op de godsdienst als het eenige behoedmiddel gewezen. - Maar het is niet alleen matiging, die ontbreekt bij den bedoelden maatschappelijken toestand; hij vervangt de wezentlijke pligten ‘par des vertus et des devoirs de convention.’ Men heeft verzachtende woorden voor erge misdaden: ‘souvent elle
nomme l'astuce un peu d'habileté; l'ingratitude passe pour manque de mémoire, et la vénalité pour un essai des péculation; l'ambition la plus éhontée n'est jamais que le désir d'être utile et le sentiment de sa propre valeur; d'un homme dont les moeurs vont jusqu'à de honteux dérèglements, on dira que ses habitudes ne sont pas graves; les relations les plus impures ne sont qu'une liaison, et d'un adultère régulier on dira que c'est un arrangement de vie privée.’ Of men verschuilt zich achter bedriegelijke stelregels, die het kwaad verschoonen. Het is alleen de godsdienst, die hier ten goede sturen kan, en die het vonnis over goed en kwaad velt, onverschillig, hoedanig de toe- | |
| |
stand der beschaving en verfijning is. Er is nog een vierde kwaad, de onmatige waardering van het talent, dat vergood en aangebeden wordt, en waaraan men alles toestaat. Ook hier is het gemis van godsdienstigheid de oorzaak des verderfs bij grooten en kleinen, en met treffende woorden wordt aan armen en rijken hier de ernstige waarschuwing voorgehouden. Eindelijk eene ongodsdienstige beschaving is wereldsch en doet den hemel vergeten; de godsdienst alleen houdt ons vrij van die wereldsgezindheid, leert de wereld gebruiken als niet misbruikende, en bereidt ons voor, om haar zonder droefheid te verlaten. ‘Vous avez deux existences et deux patries,’ zoo eindigt de redenaar; ‘ne vivez point pour une seule, mais pour toutes deux; ne vous civilisez point seulement pour la terre, mais pour le ciel; connaissez le prix de toutes choses, même de la mort; amassez-vous des trésors dignes de ce nom, et à l'heure où toutes les pauvretés et toutes les opulences
s'égalisent dans la tombe, au lieu de vouloir follement rentrer dans la vie pour retourner vers cet or, cet argent, ces cèdres, biens trompeurs qu'on dit incorruptibles et qui ne le sont pas, vous serez riches en Dieu la seule richesse permanente, parceque Jésus qui nous l'a conquise et qui nous l'offre, est le même aujourd'hui, hier et éternellement!’
Rec. heeft deze (onvolledige) schets van een paar stukken gegeven, opdat de lezers eenigzins oordeelen mogen over de wijze van behandeling en den rijkdom der zaken. Niet, alsof hij daarmede uit een homiletisch oogpunt deze preken als modellen wilde doen voorkomen. In vorm en trant wijken zij grootelijks van onze manier af; maar ook al meenen wij aan deze de voorkeur te moeten geven, zoo zal men toch niet ligt groote verdiensten aan de stukken van den Heer coquerel ontzeggen. Belangrijke zaken, welsprekend voorgedragen, zal men hier niet te vergeefs zoeken, en zoo moge ook deze bundel medewerken tot de verspreiding van Christelijke kennis en godsvrucht! |
|