Of zij voor den leeftijd en de bevatting van kinderen, die nog op de Bewaarschool gaan, en waartoe deze gedichtjes, zoo als de vervaardiger zegt, in de eerste plaats zijn opgesteld, wel kinderlijk en bevattelijk genoeg zijn, zouden wij betwijfelen. Op den stroom van Kindergedichtjes, Bloempjes voor de Jeugd, Dichtkransjes enz. kunnen deze gedichtjes wel mededrijven. De keus van onderwerpen is gelukkiger dan de keus der zangwijzen, waarop ze in de scholen zouden moeten gezongen worden. Wij zeggen het zonder omwegen: die keus is met weinig smaak gedaan. Zoo ongerijmd het is, om b.v. Gezang 129, bij de Hervormden in gebruik, de stervende jezus, op de wijs van Ps. 65 te moeten zingen, zoo ongepast is het o.a. hier, om een versje, de Ondeugd getiteld, te zetten op de wijs van Ps. 134; het geheele stukje is ongeschikt voor die zangwijze. Dan moeten de kinderen, om nog iets te noemen, in een stukje, getiteld: mijne Ouders, de regels: Zoo als ik 't Va en Moê Uit wederliefde doe, op de wijs van den 21sten Psalm (de laatste regels) zingen! Hoe kan men zoo smakeloos te werk gaan? Zeer goed daarentegen is het stukje: de Sterrenhemel, op de wijs van Ps. 134, uitmuntend het: God onze Vader, op die van den 100sten Psalm gezet. Ongepast is, om dit nog op te merken, de wijs van Ps. 36 voor het stukje: het laatste Avondmaal. Men verbeelde zich o.a. de woorden: Ben ik het, Heer? - Ik immers niet? Vraagt elk, daar de een op d'ander ziet. Wie zou dit op zich laden! enz. op den zevenden regel en verv. van die psalmwijze te hooren aanheffen! Het gedichtje is ook geen van de gelukkigste. Wat verder de keus der zangwijzen betreft, genomen uit de werkjes van van dapperen, prinsen en
oudshoff, hierover denken wij, over 't algemeen, gunstiger.
Dan, genoeg! Wij maken deze aanmerkingen alleen, opdat men toch zorge geene gedichtjes te stellen op wijzen, geheel in tegenspraak, wat toonaard en voordragt betreft, met den inhoud; maar dat men onder de aandacht houde, dat woorden en wijs met elkander in overeenstemming moeten zijn; en dat men dus b.v. geen scheppingslied moet laten zingen op de wijs van Ps. 51, of geen boetpsalm op de wijs van Gez. 1, bij de Hervormden in gebruik; met één woord, geen Ambrosiaanschen Lofzang, geen Te Deum laudamus op de wijs van het Requiem van den onsterfelijken mozart.