Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 567]
| |
duitsch. IIde en IIIde Deel. Met oorspronkelijke Platen en Portretten. Te Amsterdam, bij M.H. Binger. 1845. In gr. 8vo. Te zamen 1357 bl. f 16-:Ofschoon Rec. in de aankondiging van het 2de, 3de en 4de Stuk van het eerste Deel dezes werks (Vaderl. Letteroef. 1843, bl. 603) gezegd heeft, met de verdere vermelding te zullen wachten tot dat het geheel het licht zoude zien, zoo deed echter de belangrijkheid van de aanmerkingen en toevoegselen, die op hetzelve te maken zijn, hem hiervan afzien; ook vertrouwt hij de lezers van dit Tijdschrift geene ondienst te doen met het geven van een verslag van hetgeen van het werk, na zijne laatste aankondiging, is uitgegeven, te meer, daar het schijnt, dat er nog een geruime tijd verloopen zal, eer het werk geheel compleet zal zijn. Hebben wij in onze vorige aankondiging wiersbitzky's arbeid als aller belangstelling waardig vermeld, wij mogen van dit gezegde niets terngnemen, daar, naar mate de gebeurtenissen in belangrijkheid voor iederen vriend des vaderlands toenemen, ook naar die mate al het goede en voortreffelijke vermeerdert, dat wij in dien arbeid reeds mogten opmerken. Hetgeen wij in ons laatste verslag aanmerkten, herhalen wij hier, dat wij aan de eer onzer natie zouden vermeenen te kort te doen met op te geven, wat in een werk over den tachtigjarigen strijd onzer voorvaderen al zoo behandeld wordt, en wij zouden ook de grenzen eener beoordeeling verre te buiten gaan, indien wij al de bijzondere gebeurtenissen, waarbij de Schrijver, ingevolge zijn plan, moet stilstaan, wilden aanstippen. Wij bepalen ons dus tot de volgende punten: De beide voor ons liggende Deelen zijn, even als het eerste, in boeken en deze weder in hoofdstukken verdeeld. Met het vervolg van het 2de boek wordt het tweede Deel geopend, en dat wel met het achtste hoofdstuk van genoemd boek, beginnende met de geheime beraadslagingen tot den St. Bartholomeus-nacht in Frankrijk, welke op de Nederlandsche zaken zulk een' treurigen invloed had, doch die door de overrompeling van Bergen in Henegouwen door Graaf lodewijk van nassau werd voorafgegaan; welke gebeurtenis, zoo belangrijk voor ons vaderland, door den tweeden togt des Prinsen van oranje gevolgd werd, welks misluk- | |
[pagina 568]
| |
king Bergen, door den Hertog van alva inmiddels belegerd, ten laatste deed overgaan. Het IXde hoofdstuk bevat een uitvoerig verhaal van de belegering van Haarlem door Don frederik van toledo in 1572 en 73. In het Xde hoofdstuk worden de krijgsverrigtingen in Zeeland, de gelukkige zeegevechten der Watergeuzen, de mislukte aanslag op Tholen enz. getrouwelijk afgeschetst. Het XIde hoofdstuk begint met de gevolgen van de inneming van Haarlem, bevat een verhaal van het vergeefsche beleg van Alkmaar, van den slag op de Zuiderzee en eindigt met het vertrek van den Hertog van alva uit de Nederlanden. Het 1ste hoofdstuk van het 3de boek begint met de aanstelling van Don louis de requesens tot Landvoogd der Nederlanden; de Schrijver geeft vervolgens een getrouw verhaal van de gesteldheid der Nederlanden gedurende dien tijd, van de poging om Middelburg te ontzetten, dat zich later, benevens Arnemuiden, aan den Prins van oranje overgeeft, van den mislukten aanslag des Prinsen op Antwerpen en dien van den Heer van noircarmes op Gouda. Het 2de boek bevat, behalve andere berigten, die over de onderhandeling van oranje en Graaf lodewijk van nassau met buitenlandsche Mogendheden; over den krijgstogt van Graaf lodewijk, zijne nederlaag en dood op de Mokerheide; de nederlaag der Spaansche vloot voor Antwerpen enz. In het IIIde hoofdstuk wordt het beleg van Leiden beschreven. De overige hoofdstukken, waarmede het tweede Deel eindigt, gaan wij stilzwijgend voorbij. In het VIde wordt de dood van requesens vermeld; het VIIde eindigt met de komst van Don jan van oostenrijk in de Nederlanden. In het 4de boek, waarmede het derde Deel begint, worden de bedrijven van den nieuwen Landvoogd Don jan verhaald. Wij moeten ons tot deze vermelding alleen bepalen. Vooral dit gedeelte is rijk aan bijzonderheden; inzonderheid is de houding van den Prins van oranje tegenover Don jan meesterlijk geschilderd, en zien wij dien grooten man aan de rampvolle gebeurtenissen moedig het hoofd bieden. Nog grooter wordt hij in ons oog, wanneer wij hem, na den dood van Don jan, tegenover alexander van parma zijn | |
[pagina 569]
| |
bevrijdingsplan der Nederlanden rustig zien voortzetten; hiertoe moest vooral de Unie van Utrecht dienen, tot wier vermelding het IIde hoofdstuk van het 5de boek geheel gebezigd is. De gebeurtenissen in het IIIde, IVde en Vde hoofdstuk laten wij onaangeroerd. In het VIde wordt het besluit medegedeeld, om den Hertog van anjou het bewind der Nederlanden in handen te geven. De Koning van Spanje wordt door de Staten vervallen verklaard van zijne regten op de Nederlanden; kort daarop volgt de ban van philips II tegen oranje, vervolgens laatstgenoemdens verdediging; eindelijk komt margaretha van parma als Landvoogdes in de Nederlanden. In het VIIde, VIIIste en IXde hoofdstuk worden, behalve andere gebeurtenissen, ook die gedurende anjou's bewind naauwkeurig uiteengezet, en zien wij hem in het Xde zijn verraderlijk plan, de (mislukte) overrompeling van Antwerpen, ten uitvoer brengen, waarop hij kort daarna naar Duinkerken en vandaar naar Frankrijk terugkeert en sterft. Het XIde en laatste hoofdstuk is geheel gewijd aan de onderhandelingen, om den Prins van oranje de Grafelijke waardigheid op te dragen, welk plan door zijne vermoording, den 10 Julij 1584, verhinderd wordt, en hiermede wordt het derde Deel besloten. Uit deze beknopte inhoudsopgave blijkt, welk een ruim veld de Schrijver te bewandelen heeft; het opgegevene getuigt reeds, hoe naauwkeurig hij daarmede is te werk gegaan, terwijl men slechts de inhoudsopgave voor de beide Deelen hebbe na te gaan, om zich van die naauwkeurigheid nader te overtuigen. Daar echter alle menschelijke arbeid, ondanks de grootste oplettendheid, onvolledig is, zoo zal het niemand verwonderen, wanneer wij op des Schrijvers arbeid eenige aanmerkingen maken. En daar ons ettelijke feilen zijn in het oog gevallen, en het plan bij den Vertaler bestaat, om, wanneer het werk compleet zal zijn, bij het laatste Deel eene lijst met aanteekeningen en toevoegselen te geven, zoo meenen wij, om de belangrijkheid van het werk, ook de onze niet terng te mogen houden. IIde D., bl. 68, spreekt de Schrijver van de Gasthuiskerk te Naarden. Deze werd toen (bij het vermoorden der burgers door de Spanjaarden) voor Stadhuis gebruikt; vanhier | |
[pagina 570]
| |
de verschillende berigten onzer historieschrijvers over het gebouw, waarin de moord voorviel. De plaat tegenover bl. 70, voorstellende ‘hortensius op voorspraak van balmadio, zijn' vroegeren leerling, in het leven gelaten,’ is niet naar de historische berigten vervaardigd. Op dezelve toch wordt het ons voorgesteld, alsof hortensius op dat oogenblik in zijn boekvertrek was, hetgeen geheel strijdig is met het verhaal, dat hortensius zelf ons van zijn wedervaren in den Naardenschen moord heeft achtergelaten. Uit het van dat verhaal overgenomene door Mr. g. mees, az. (lambertus hortensius als Geschiedschrijver, bl. 34 en 35) blijkt, dat hortensius, nadat hij door vier soldaten hevig mishandeld was, in den kelder van zijn huis geworpen werd, door een' hunner, die hem daarna de keel trachtte af te snijden, doch hem spoedig weder losliet, uit vrees dat hem de buit ontgaan zoude; dat hortensius, van den doodschrik eenigzins bekomen, getracht heeft door de deur van zijn erf, die naar het kerkhof liep, zich te redden; dat hij zich daarop naar de kerk begeven heeft, waar hij weldra vijf andere gewapenden op hem zag afkomen: ‘toen,’ zegt hij, ‘zonk mij het hart in de schoenen, daar ik vreesde dat het nieuwe moorders waren, die men op mij afstuurde.’ Het waren echter afgezondenen van den Graaf van bossu, die hem wilden redden, naar 't schijnt op voorspraak van levijn weldam, eertijds leerling van hortensiusGa naar voetnoot(*). Hier komt dus de naam van balmadio niet voor. Boxhoorn (Theatr. Amst. 1632, fol. 343) noemt hem veldam, een Spanjaard. De Heer mees merkt echter te regt op, dat, indien dit laatste waar is, zijn naam evenwel anders moet geklonken hebben. Het getal der vermoorden in de kerk te Naarden is 400 burgers, benevens een aantal soldaten. Zie groen van prinsterer, Handboek, bl. 176.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|