Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe hope van den waren Christen op de verrijzenis zijnes ligchaams in den jongsten dag; zoo als de Apostel Paulus dezelve voorstelt, in het XVde Hoofdstuk van zijnen eersten Brief aan de Korinthiërs, verklaard en bevestigd door P.J. Laan, rustend Predikant der Hervormde Gemeente te Amersfoort. Te Rotterdam, bij | |
[pagina 555]
| |
van der Meer en Verbruggen. In gr. 8vo. 251 bl. f 2-40.Indien het in iemand, die eenig werk van wetenschappelijken aard, en dus ook ter verklaring van een gedeelte der H. Schrift, in het licht zendt, met eenig regt mag gevorderd worden, dat hij, zoo niet geheel, dan toch nagenoeg, op de tegenwoordige hoogte sta van de wetenschap, dan meenen wij, met alle achting voor de kundigheden, den ijver en den goeden wil des Eerw. laan, te mogen zeggen, dat hij daarin te zeer achterstaat, dan dat zijne verklaring van 1 Cor. XV de aandacht van den godgeleerde, die de wetenschap op hare hoogte gevolgd is, zou verdienen. Blijkbaar geheel onbekend met den loop, dien Theologie en exegese in de laatste jaren genomen hebben, is hem het bekende, maar reeds bijna 50 jaren oude werk van bosveld kennelijk het laatst bekende, en is hij aan de nieuwere exegetiek van winer, rückert, lücke en anderen geheel en al vreemd. Dat hij zich houdt op het streng Hervormde standpunt, staat hem natuurlijk vrij, maar het staat hem niet vrij, met zekere bitterheid aan te vallen op de nieuwere inzigten in de denkbeelden van paulus en de geheel veranderde oogpunten, waaruit men in den laatsten tijd de brieven der Apostelen is begonnen te beschouwen. Zoowel in de voorrede als hier en daar in het boek zelf vindt men uitvallen tegen de hedendaagsche wijze van verklaren en beschouwen, die, of men er dan al dan niet mede instemme, toch iets anders en grondigers hadde verdiend, dan de scherpe uitvallen, Voorr. bladz. V, bladz. 129 en elders. En dat past vooral niet in iemand, die zelf bekent, zich in de hoogere kritiek niet te hebben geoefend en haar ook niet te begrijpen. Tot het eerste dwingt niemand den Heer laan, en het laatste vordert niemand van hem, maar hij verklaart dan ook met ronde woorden in die uitdrukking, dat hij niet op de hoogte is, om naar het licht en de vorderingen der tegenwoordige wetenschap een zoo moeijelijk onderwerp, als 1 Cor. XV te behan- | |
[pagina 556]
| |
delen. En hoe men met ware overtuiging kan schermen tegen ‘nieuwigheden,’ die men verklaart noch te hebben onderzocht, noch te begrijpen, zou ons geheel onverklaarbaar zijn, indien de Heer laan de gedachte: ‘men is in dit geloof opgevoed,’ niet zeer sterk drukte en gedurig tot grond des geloofs stelde. Zoo valt alle onderzoek weg, en daaruit laat het zich verklaren, dat men, zoo geheel achterlijk in de wetenschap, zulke boeken in het licht geeft. Eene andere zienswijze, dan die van het standpunt, waarop hij staat, noemt hij dan ook eenvoudig weg ‘zich trotsch boven den Bijbel verheffen,’ waarbij men moet weten, dat de Schrijver alles voor trotsche verheffing boven den Bijbel houdt, wat geene uitlegging is overeenkomstig de streng Hervormde regtzinnigheid. Wilden wij dit met bewijzen staven, dan zouden wij gansche bladzijden moeten afschrijven. De lezer zal er wel genoeg van hebben, wanneer wij hem alleen zeggen, dat de Schrijver, bladz. 72, zich niet ontziet, te zondigen tegen eenen hoofdregel van gezonde Bijbelverklaring, dat geene opvatting van eene plaats op dogmatische leerstellingen mag gebouwd zijn, en uit de laatste ter verdediging zijner opvatting van vs. 22 wordt geredeneerd. En in dat dogmatiseren gaat hij op zijne manier al zeer ver. Om niet te schijnen, in navolging met bloote magtspreuken te schermen, zullen wij van de bedoelde redenering een gedeelte overnemen: ‘Wij worden op eene gelijke wijze door christus zalig, als wij door adam verloren gingen. Adam is in onze plaats gevallen (sic!) en heeft de diepe verdorvenheid, de misdaden, de schuld en straf zijner natuurlijke nakomelingen veroorzaakt. Christus heeft gehoorzaamd en geleden, is gestorven en opgestaan, in de plaats zijner geestelijke kinderen.Ga naar voetnoot(*) Door onze geboorte | |
[pagina 557]
| |
verkrijgen wij deel aan adam [zal dit eenigen zin hebben, dan moet het beteekenen: aan het misdrijf van adam], door onze wedergeboorte, ons geloof, onze bekeering, aan christus.’ Wij hebben ons nooit kunnen overtuigen, ofschoon er in opgevoed, dat dit de zin zij van 1 Cor. XV:22 en bijzonder van het ἐν τῳ Αδαμ en ἐν τῳ Χριςῳ, waartoe vooral het artikel ons aanleiding geeft. Doch het zou ons te ver afleideu, en ook in een Tijdschrift als dit misplaatst zijn, dit nader te ontwikkelen. Voor de geloofwaardigheid van het verhaal der treffende omstandigheden, die aanleiding gaven tot paulus' bekeering, wordt gezegd: ‘Vooreerst, dat er aan geen bedrog op den weg naar Damascus kan worden gedacht, waardoor men paulus zou hebben misleid, dewijl men in dien tijd geen buskruid, noch deszelfs vermogen kende, om een kunstlicht in de lucht te verwekken, of den bliksem na te bootsen.’ Wij weten niet, dat iemand zoo onnoozel geweest is, en gelooven ook niet, dat iemand, die wederlegging verdient, het zou kunnen zijn, om eene zoo onnoozele aanmerking uit te lokken. Onze onder het lezen en bestuderen van dit boek ge- | |
[pagina 558]
| |
maakte aanteekeningen en bedenkingen zijn nog vele. Doch waartoe die opgegeven? De Schrijver is te vast met zijn stelsel van regtzinnigheid ingenomen, dan dat ze hem zouden baten, en eene beoordeeling is ook geene polemieke verhandeling. Wij prijzen met dat al den ijver en de vermaningen, waarvan deze verklaring de bewijzen draagt, en betuigen alleen, dat het ons leed doet den voor zijnen tijd geleerden man aan te treffen op een veld, waarop hij tegenwoordig den weg minder weet, dan vroeger. Niemand neemt hem, den waardigen, rustenden grijsaard, kwalijk, dat hij de hedendaagsche hoogte der godgeleerde wetenschappen niet gevolgd is, maar dan had hij er ook niet tegen moeten schermen, en dit boek niet - of ten minste niet zóó - schrijven. |
|