kort te zamen getrokken, naar het verhaal van ooggetuigen, door Doctor justus jonas, Magister michaël celius en anderen; dan, bl. 74-108, bugenhagen's Lijk- en melanchton's Gedachtenisrede, de laatste uit het Latijn overgezet; verder, bl. 109-139, eenige berigten der viering van den achttienden Februarij in de jaren 1646 en 1746, wier volledigheid wij niet kunnen beoordeelen, en waaraan eene opgave der jongste viering had kunnen zijn toegevoegd; eindelijk, bl. 140-215, een overzigt van luther's persoon en werk, waarbij, wat ons bevreemdde, eerst afzonderlijk over iuther zelven en daarna over de hervorming, door hem te weeg gebragt, gesproken wordt; en ten slotte, bl. 216-220, als aanhangsel, luther's testament.
Wij zouden ons gaarne eenig uitstel getroost hebben, indien wij dan een meer naauwkeurig en met meer zorg bewerkt geschrift ontvangen hadden over luther's sterven en de viering van zijn' sterfdag. Dit geschrift, zoo als het daar voor ons ligt, is het aan te zien, dat het in haast bijeengebragt en vertaald is. Op wetenschappelijke waarde kan het geene aanspraak maken. Desniettemin verheugen wij ons over de uitgave, wenschen het, vooral in onze dagen, in veler handen, en verwachten van deszelfs lezing, onder verschillende standen der maatschappij, eenige goede vrucht: waartoe het aan hoogeren zegen niet ontbreken moge!