teksten op den klank der woorden af, en Oud en Nieuw Testament dooreengehaspeld, hetwelk zoo vele vraagboekjes ontsiert, (b.v. Job XIX:25, 26 als bewijs voor de opstanding der dooden) wordt hier niet aangetroffen. Ook maakt, en dit dunkt ons mede een onmisbaar vereischte in zulk een leerboekje, ieder antwoord op zich zelf, en zonder verband tot de vraag, eene bepaalde stelling uit; wanneer dit het geval niet is, heeft de leerling, die veelal enkel het antwoord leert en de vraag naauwelijks leest, nimmer regt duidelijke denkbeelden. Zoo is het met alle antwoorden, die ja of neen, zij het dan al met nadere uitbreiding, behelzen. Zoo vraagt b.v. egeling: Hoe lang is de schepping geleden? En zonder die vraag ook te leeren is het antwoord onzin: Omtrent zesduizend jaren. Eene andere goede eigenschap van het voor ons liggende leerboekje is, dat de vragen niet onbepaald zijn, maar doorgaans op dezelve geen antwoord zou kunnen gegeven worden dan het uitgedrukte. Zulk eene onbepaalde vraag is het b.v. bij brink: Als gij een fraai gebouw ziet, wat denkt gij dan wel bij u zelven? waarop wel tien antwoorden te geven zijn buiten: Dan denk ik, dat zulk een gebouw door een voornaam man moet gemaakt zijn.
Tegen deze en andere loffelijke eigenschappen staan echter eenige gebreken over. Vooral zal in het gebruik eenige hinder ondervonden worden door de ongelijke lengte der Hoofdstukken. Er zijn er van 3, 6, 8, ook van 12, 13, 14 en zelfs van 22 antwoorden. Wij erkennen het, dat niet allen even lang moeten of kunnen zijn, doch eenigermate dient men zulks voor het gebruik in het oog te houden, vooral omdat niet altijd een kort hoofdstuk geschikt bij het voorgaande of volgende kan gevoegd worden, en hetgeen door het mondeling onderwijs moet worden aangevuld bij die kleine hoofdstukken somtijds ook overvloedig genoeg is voor eene afzonderlijke katechisatie. Eene andere fout vinden wij in de onmatige lengte van vele antwoorden. Daar zijn er van 10 en 12 regels, waarbij wij ons uit onze jeugd herinnerden het schrikverwekkende