Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 495]
| |
Antwoord op het Iets over de Recensie van de Tamboer van Wagram, voorkomende in de Boekzaal der Geleerde Wereld, voor Mei 1846, bl. 573 der Boekbeschouwing.De Boekzaal is zeer gebelgd, omdat wij haar de eerbare Boekzaal genoemd hebben. Wij zouden haar even goed de onnoozele Boekzaal hebben kunnen noemen, of, in navolging van een' onzer vaderlandsche Geleerden, tot beantwoording van eene nietsbeteekenende aanmerking op zijnen verdienstelijken arbeid, de goede Boekzaal. Maar bij gelegenheid der vermelding, dat de Boekzaal aan hare lezers, die, volgens hare eigene verklaring, meest allen personen zijn van den geestelijken stand, den zoon eener zoetelaarster aanbeveelt, van wien het niet bekend was wie zijn vader was, is het in 't belang der Boekzaal zelve, dat wij hare eerbaarheid buiten kijf stellen. De beschuldiging, ons door de Boekzaal voorgeworpen, dat wij den geestelijken stand zouden minachten, willen beleedigen en in een bespottelijk daglicht stellen, wordt daardoor van zelve wederlegd, dat wij haar voorhielden, dat zij, aan hare lezers een ellendig romannetje aanbevelende, te veel de achting uit het oog verliest, die zij aan haar peculiaar publiek verschuldigd is. Indien men van de aanprijzende beoordeeling van dien Tamboer ter verontschuldiging kon zeggen: dormitat Homerus, dan zouden wij de Boekzaal ongemoeid hebben gelaten; maar reeds lang hinderde het ons, juist uit achting voor den geestelijken stand in de Protestantsche kerk, dat een maandwerk, NB. voor de Geleerde Wereld, hetwelk zich κατ᾽ἐξοχὴν arrogeert het tijdschrift te zijn voor de Protestantsche kerken in Nederland, door de onbeduidendheid van deszelfs Boekbeschouwing en Mengelwerk, zulk een' slechten dunk geeft van den smaak en de kunde van dat publiek, voor hetwelk het vooral bestemd is. Onbeduidende, nietswaardige geschriften worden er met lof vermeld; terwijl nog in het laatst uitgekomen stuk o.a. een werk, hetwelk verdienstelijke mannen, gelijk lublink weddik enz., hunne medewerking waardig keuren, jammerlijk verguisd wordt. De steller van het Iets ziet ons aan voor een jong mensch van weinig ondervinding. Het is waar, wij zijn nog zoo oud niet, of wij herinneren ons nog vele dingen uit onze jeugd. Toen werden de oude Boekzalen | |
[pagina 496]
| |
wel eens gebezigd als leesboeken in de scholen. Uit dien tijd herinneren wij ons het lieve titelplaatje, de toen nog voor ons onverstaanbare woorden: Tiliae sub tegmine tutus, en ook nog het: Met Privilegie. Dit privilegie, om, met uitsluiting van anderen, het kerknieuws te mogen drukken en uitgeven, is sedert lang vervallen. Ten minste de uitgevers der Boekzaal lieten het na 1795 van den titel af; en wij kennen een genoegzaam getal solide uitgevers en boekdrukkers, die gaarne 's jaarlijks eene aanzienlijke som aan de Hervormde en andere Protestantsche kerken zouden willen uitkeeren, om, namens deze kerken, met het regt der uitgave van het Protestantsche kerknieuws begunstigd te worden. Het bedrag van zulk eene uitkeering ware tot eenig liefdadig doel aan te wenden; terwijl dan ook voor eene betere gehalte der Boekbeschouwing en van het Mengelwerk zou kunnen gezorgd worden. - Ten slotte danken wij nog de Boekzaal, dat, terwijl zij niet kan ontkennen dat zij gedwaald heeft in haar oordeel over het werk in questie, en ons toch, tot belooning dat wij haar dit aangetoond hebben, den naam van ezel geeft, zij noch een' der ezels van aesopus, noch dien van lucianus verkiest, om er ons bij te vergelijken, maar den verstandigsten ezel, dien de geschiedenis ons leert kennen, namelijk den ezel van bileam. Bileam immers was de dienaar van eene slechte zaak, even als gij, die den lof uitbazuint van den gekken tamboer. Toen bileam's ezel hem wilde terughouden van het volharden in zijn kwaad, ging het bileam even als u; de man werd boos, sloeg het dier met eenen stok (gelukkig voor ons, dat de Boekzaal ons met zulke argumenta ad hominem niet kan aanranden) en zeide: dat is omdat gij mij bespot hebt, even gelijk de Boekzaal meent, dat wij haar bespot hebben. Maar eilieve, Boekzaal! hebben wij het wèl? Hebt gij niet, denkende den ezel te treffen, een leelijk bokje geschoten, en, ofschoon gij misschien uzelv' voor eerwaardig en zeer geleerd houdt, laten blijken, dat gij in 't geheel niet bijbelvast zijt? Waar hebt gij gehoord of gelezen, dat het beest sprak, alvorens het gevraagd werd? Gij slaat de plank ver mis. Integendeel, de ezel (eigenlijk was het eene ezelin, en dus, gelijk gij Boekzaal, van het vrouwelijk geslacht) vroeg, en deed zelfs eene zeer gepaste vraag: ‘wat heb ik u gedaan, dat gij mij geslagen hebt?’ - Voor ditmaal hebben wij lang genoeg op den ezel gereden. Wij raden u, onthoud de spreuk: Causa patrocinio non bona pejor erit.Ga naar voetnoot(*) |
|