bij de Franschen om zijne talenten en gepaste openhartigheid bemind was, en van napoleon persoonlijk geacht, kon hij weinig of niets ter verligting van de willekeurige verpligtingen, die toen op ons Gemeenebest drukten, te weeg brengen. Het aandeel, dat hij aan de vredesonderhandelingen van Amiens had, doet zijne bedoelingen en bekwaamheden eer aan; hij verhinderde, door gematigden ijver en wijze voorstellingen, dat die onderhandelingen, die op het punt stonden van afgebroken te worden, weder werden hervat, en eindelijk op het sluiten van den korten vrede van 1802 uitliepen. Hetgeen hieromtrent voorkomt kan als een zeer belangrijk toevoegsel aangezien worden van hetgeen over de onderhandelingen van Amiens in de Geschiedenis van het Consulaat en het Keizerrijk van thiers wordt medegedeeld. Al hetgeen hij in het werk stelde om voor ons bij dien vrede, en later als gezant te Londen, eenigzins voordeeliger voorwaarden te bedingen, werd buiten zijne schuld met weinig goeden uitslag bekroond.
Het was voornamelijk op aandrang van napoleon, die zich tot de keizerlijke waardigheid in Frankrijk verheven had, dat hij tot Raadpensionaris van het Bataafsche Gemeenebest benoemd werd, om allengs de gemoederen in Nederland tot eene eenhoofdige regering voor te bereiden. Kort was zijn bestuur, opregt waren zijne bedoelingen, maar even vruchteloos waren zijne beschikkingen om het vaderland uit den toestand van uitputting op te heffen, waarin het door telkens vermeerderenden schuldenlast verzonken was. Weldra moest hij aftreden, om voor den Broeder des Keizers, lodewijk, als Koning van Holland, plaats te maken; hij bezweek echter roemrijk, opentlijk protesterende tegen eenen maatregel van geweld en misbruik van overmagt, en keerde tot het ambtelooze leven terug, met de getuigenis van een zuiver geweten, van niet te hebben medegewerkt om het vaderland aan de vreemden te verkoopen. Hij weigerde dus eene betrekking onder het bestuur van lodewijk aan te nemen.
Na de inlijving in het Fransche rijk meende hij zijne aanstelling als Senateur door napoleon niet te mogen weigeren, om nog te Parijs zoo veel mogelijk voor het belang van zijn voormalig vaderland te kunnen werkzaam zijn; terwijl hij om zijne regtschapenheid altijd door Frankrijks heerscher geacht en ontzien werd. Nederlands verlossing daagde ein-