| |
Verantwoording van E. Baron Van Lijnden, bij gelegenheid van het bekomen van deszelfs eervol ontslag, onder toekenning van pensioen, als Controleur der directe belastingen, in- en uitgaande regten en accijnsen, ingevolge koninklijk besluit van den 8 Maart 1846, No. 79. Als Manuscript gedrukt. Te Arnhem, bij J. Az. Doijer, 1846. In gr. 8vo.
Voor eene enkele maal treden wij op een ons anders vreemd grondgebied. Wij willen verslag doen van een boekje, dat niet algemeen in den handel verkrijgbaar is. Wij beschouwen het geschrift volstrekt niet als letterkundig voortbrengsel, maar deelen enkel den belangrijken inhoud mede. Deze betreft eenen bijzonderen persoon, het ontslag van eenen ondergeschikten ambtenaar van den Staat; maar hij verspreidt tevens licht over de wijze, waarop de hoofdambtenaren verlangen, dat het volk zal behandeld worden, over de beginselen, waarvan zij uitgaan, en de middelen, waarvan zij zich bedienen. Hij is eene kleine bijdrage tot de geschiedenis van het gebeurde in de Tweede Kamer tusschen de Heeren van dam van isselt en van hall, en kan zeker niet strekken, om den eenen van hen in de schatting van het publiek te doen rijzen. De zaak verdient algemeen bekend te zijn, en wij willen haar daarom onzen lezers kortelijk mededeelen.
| |
| |
De Baron van lijnden, Controleur der directe belastingen, in- en uitgaande regten en accijnsen te Zutphen, ontving, bij besluit van Z.M. van 9 Maart 1.1., een eervol ontslag als zoodanig, onder toekenning van pensioen. Dit ongevraagd ontslag, gelijk hij hier berigt, is hem, ‘volgens eigene bekentenis van den Minister van hall, door deszelfs onmiddellijk toedoen toegezonden, onder voorwendsel van den verzwakten toestand zijner oogen, doch werkelijk omdat men redenen van ontevredenheid meende te hebben over zijne handelwijze in eene zaak, betrekking hebbende tot de beschrijving der belasting op het regt van patent over het dienstjaar 1845-1846 der gemeente Zutphen.’ De zaak was deze:
De Heer f. beudt, een man (bl. 6) ‘zich, volgens eigene getuigenis, ijverig onderscheiden hebbende bij het vak der belastingen, vooral onder het met bloed en tranen in onze geschiedenis aangeteekende beheer van de stassart en de celles,’ thans Inspecteur-Generaal voor de directe belastingen, had sedert 1839 zich herhaaldelijk beklaagd, dat die directe belastingen, vooral de personele, in Gelderland niet genoeg opbragten. De Controleurs werden gelast, voornamelijk niet betrekking tot de belasting op de huurwaarde der percelen, eene verhooging te bewerkstelligen, en bij nalatigheid in dezen bedreigd met verplaatsing naar minder aangelegen contrôles of naar standplaatsen buiten de provincie. (Bl. 8). In het boekje zelf vindt men volledige mededeeling der stukken, die deze zaak betreffen.
In October 1844 kwam de Heer beudt andermaal te Zutphen, en vond naar zijn verlangen nog niet genoeg gedaan. Het was thans vooral ook de belasting der patenten, die te weinig opbragt, en die, volgens hem, 30 percent meer moest opleveren. De man toonde daarbij uitstekend te kunnen rekenen. Zoo de patenten der Notarissen b.v. te Alkmaar, eene stad met 9000 zielen, f 200 gulden opbrengen, en te Zutphen, eene stad met 11,000 zielen slechts f 180, zoo moet deze laatste som met ruim f 50 worden verhoogd; aldus redeneert de Heer beudt, zonder naar plaatselijke omstandigheden te vragen, en te onderzoeken, of misschien de gezamentlijke Notarissen in de plaats van 11,000 zielen minder verdienen, dan in die van 9000 zielen; een onderzoek, waardoor alleen de regtmatigheid of onregtmatigheid van het betaalde patent kon worden uitgemaakt. Men behoeft waar- | |
| |
lijk niet veel kennis van zaken te bezitten, om te weten, dat, bij een gelijk getal zielen, de notariéle werkzaamheden en verdiensten naar gelang van plaatselijke omstandigheden oneindig moeten verschillen. Dergelijke wijze en verstandige aanmerkingen werden ook omtrent andere patenten en belaste voorwerpen gemaakt, waarvan nog één staaltje. Zutphen en Breda tellen even veel inwoners. Intusschen in Zutphen waren duizend deuren en vensters minder aangegeven, dan in Breda. Ergo, dat aantal was te weinig opgegeven. Stroomt toe, Nederlandsche architekten, tot den Inspecteur-generaal der directe belastingen, en laat u onderwijzen in den nieuwen regel der architectuur, die voor ieder zieltje in eene of andere plaats een bepaald getal deuren en vensters heeft vastgesteld. Zorgt toch, dat men hier of daar geen raampje toemetsele! Als gij een nieuw gebouw moest zetten, zoudt gij er
anders, uws ondanks, een venster meer moeten inbrengen; want de Heer beudt komt u op het dak, en bewijst u met statistieke tabellen, dat uw huis een raam of eene deur meer moet hebben!
Intusschen van den Heer Controleur werd gevorderd, dat hij vooral de patenten zoude verhoogen, gelijk later blijkt, (bl. 24) onder bedreiging, dat, indien hij zulks niet konde bewerkstelligen, een andere Controleur in zijne plaats zoude gezonden worden. De Heer beudt onthield zich voorzigtig van het geven van schriftelijke orders, en vindt het (bl. 22) gemakkelijker, eenvoudig te ontkennen, dat hij immer eene directe bedreiging van verplaatsing heeft gedaan; maar bij geen verstandig mensch zal of kan na de lezing der stukken wel eenige twijfel bestaan, aan welke zijde de waarheid te zoeken zij. De Baron van lijnden achtte intusschen zich verpligt, uit het beginsel van de gehoorzaamheid, die een ondergeschikte ambtenaar verschuldigd is aan de stellige bevelen van zijnen superieur, om aan diens verlangen zooveel mogelijk te voldoen. Dit kon evenwel niet geschieden, zonder het patent van onderscheidene personen zoodanig te verhoogen, dat hij zelf van de billijkheid en regtmatigheid dier verhooging niet overtuigd was. Niet overal evenwel was dit het geval; er waren verhoogingen te bewerkstelligen, die hij zelf als billijk en regtmatig erkende; zonder eenige bedenking bragt hij deze dan ook tot stand; maar ten aanzien van de eerstgenoemden schreef hij eigenhandig in den legger der patenten voor elke zoodanige verhooging
| |
| |
een NB. en de volgende algemeene aanmerking: ‘Alle de hieronder volgende aanmerkingen, door dezen geheelen legger met NB. geteekend, zijn posten, welke door den Controleur verhoogd zijn, niet uit overtuiging dat zij werkelijk te laag door de zetters zijn aangeslagen, maar enkel, of althans hoofdzakelijk, omdat hem door den Inspecteur-generaal beudt, op poene van verplaatsing, mondeling gelast is, het patentkohier van Zutphen dertig percent te verhoogen, zijnde thans een gedeelte dier som over de gegoedste ingezetenen, voor zoo ver de wet zulks niet direct verhinderde, omgeslagen.’ Daar geraakten nu de poppen aan het dansen; toen deze legger onder het oog der hooggeplaatste Heeren kwam en de aanmerking zelve door onbescheidenheid publiek werd gemaakt! De Controleur werd ter verantwoording geroepen en sprak ruiterlijk, dat hij als ondergeschikt ambtenaar moest gehoorzamen, maar als eerlijk man zich geregtigd en verpligt achtte, om zijne gedachten opregt en naar waarheid te kennen te geven, daar ter plaatse waar dezelve gevraagd werden, dat is, op den legger der patenten naast het advies der zetters, ingevolge art. 23 der wet van 21 Mei 1819. De geheele correspondentie hierover had plaats gedurende den tijd van een halfjarig verlof, dat de Controleur, met afstand van zijn geheele tractement, tot herstel zijner verzwakte oogen had aangevraagd en bekomen. De toestand van zijn gezigt maakte het raadzaam, om bij expiratie verlenging van dit verlof te verzoeken. Hierop werd hem gemeld, dat hem werd aangeboden, om, op grond van zijn verzwakt gezigt, ontslag uit 's lands dienst te vragen, onder bedreiging, dat de Minister anders dat ontslag bij Z.M. zou provoceren. Volgens eigene bekentenis van den Minister (bl. 28) had dit alleen plaats ten gevolge der bovenvermelde aanmerking, en gebruikte men de oogziekte slechts als een voorwendsel om den Baron van lijnden, zoo men het
noemde, in de publieke opinie te sparen. Verontwaardigd weigerde hij dit verzoek in te leveren, en verlangde eenvoudig, dat zijn aanzoek om verlenging van verlof van de hand gewezen en hem bevolen wierd, zijne betrekking weder te aanvaarden. Vruchteloos verlangen! Een adres aan den Koning had geen ander gevolg dan...de toezending van zijn ontslag!!
Zietdaar, lezers, de toedragt der zaak, die in dit welgeschreven boekje uiteengezet en met de stukken bewezen wordt. Heeft zij verdere toelichting noodig? En welk oordeel moet
| |
| |
nu het publiek vellen over menschen, als hier op den voorgrond staan? Te beklagen zijn ambtenaars, die, niet onafhankelijk, als de Baron van lijnden, onder zulke superieuren, met zulke instructiën, bij zoo veel willekeur hunnen post moeten waarnemen. Te beklagen is een volk, dat zulke hoofd-ambtenaren heeft. Maar wij verheugen ons, dat er ambtenaren worden gevonden, onafhankelijk en oneigenbatig genoeg, om te handelen, gelijk de Heer van lijnden gehandeld heeft. De natie is hem dank schuldig, dat hij de practijken der belasting-administratie op deze wijze heeft kenbaar gemaakt. Misschien, maar, helaas, ook slechts misschien, helpt het iets, om dergelijke dingen in het vervolg te voorkomen. Misschien geeft het den opvolger van den Heer van lijnden moed, om op den door dezen ingeslagen weg voort te gaan. Ware het anders...ongelukkige Zutphenaars! Maar wij willen betere dingen hopen; wij willen hopen, dat de wensch vervuld worde, waarmede de Schrijver zijne Verantwoording eindigt: ‘Mogten wij allen het onze bijdragen, een ieder zooveel in zijn vermogen is, opdat alle schijn zelfs van binnenlandsche willekeur en onderdrukking verre verwijderd blijve; laat ons weldoen zonder om te zien, zoo wij slechts met een eerlijk hart het welzijn van Koning en Vaderland beoogen; en laten wij dus de liefde tot en het vertrouwen op onzen geëerbiedigden Koning schragen en ondersteunen, waar eigenbaat en heerschzucht die liefde en dat vertrouwen zouden ondermijnen en doen wankelen!’
Daartoe diene ook dit verslag van deze bedroevende handelingen! |
|