diker, op den duur tegen zulk een' tegenstander niet opgewassen, werd diep vernederd, en stierf op beklagelijke wijze den 4 Julij 1519 in het Dominicaner-klooster te Leipzig, waar hij ook begraven werd.
Tot aanbeveling van dit belangrijk geschrift, dat wij in veler handen wenschen, deelen wij eene aardige anecdote mede, die bl. 105 gevonden wordt. Te Leipzig had een Edelman met ergernis gehoord, op welk eene schaamtelooze wijze tetzel zijne aflaatwaren aanbeval, en was daarover zoo verontwaardigd, dat hij naar eene gelegenheid uitzag, om den vuigen bedrieger op eene gevoelige wijze te tuchtigen. Toen tetzel vele aflaten verkocht en zijne kist rijkelijk met geld gevuld had, kwam de Edelman bij hem, en vraagde, of tetzel hem inderdaad de zonden kon vergeven, die hij in het toekomende plegen zou? Indien dit zoo was, wilde hij hem voor zulk een aflaatbrief terstond tien daalders geven. Dit, misschien te rijke, aanbod verwekte bij den aflaatprediker eenige achterdocht, waarom hij aanvankelijk zwarigheid maakte, het aan te nemen. Eindelijk echter verklaarde hij zich bereid, aan het verlangen van den Edelman te voldoen, indien deze hem, wijl het een bijzonder en gewigtig geval betrof, voor den aflaatbrief dertig, of ten minste twintig daalders wilde betalen. De koop werd daarop spoedig gesloten. Toen nu tetzel eenigen tijd daarna uit Leipzig vertrok, wachtte de Edelman met eenige knapen hem in een woud op, ontnam hem niet alleen al het geld, maar deed hem bovendien de kracht zijner gespierde armen op eene onzachte wijze voelen, en verliet den getuchtigde, die thans zonder geld weder naar Leipzig moest terugkeeren, met de woorden: ‘dit is de zonde, welke ik doen wilde, en die gij zelf mij reeds vooraf vergeven hebt.’ De beschimpte aflaatkramer klaagde hierover bij den Hertog georg. Deze ontbood den Edelman bij zich en ontving hem zeer onvriendelijk. Doch toen de Edelman hem de gansche toedragt van het gebeurde verhaalde, en ook den aflaatbrief vertoonde, waarin hij reeds bij voorraad
vergiffe-