| |
Schets der algemeene Therapie, als leidraad bij het onderwijs, ontworpen door G.Ph.F. Groshans, M.D., Lector in de Geneeskunde aan de Clinische School te Rotterdam. Te Amsterdam, bij C.G. Sulpke. 1846. In gr. 8vo. VIII en 264 bl. f 2-40.
Dr. groshans ondervond, in zijne betrekking als Lector aan de Klinische school te Rotterdam, het belemmerende van het gemis aan eene geschikte, in onze moedertaal geschrevene handleiding voor het onderwijs in de algemeene therapie. De zoodanigen, aan welken eene akademische opleiding mogt te beurt vallen, hadden reeds vóór verscheidene jaren in het Epitome therapiae generalis van Prof. c.g.b. suringar, waarvan eene tweede, vermeerderde en veranderde uitgave in 1843 in het licht is verschenen, eene geschikte rigtsnoer voor hunne studiën ontvangen, terwijl daarenboven ook vele andere, vooral Duitsche werken over dit onderwerp door hen konden geraadpleegd worden. Maar voor den gewonen klinist, aan wiens vroegere opleiding dikwijls zoo weinig is te koste gelegd, die zich vaak met eene zeer beperkte taalkennis moet vergenoegen en zich in een in de Latijnsche taal of zelfs in het Hoogduitsch geschreven boek niet regt te huis gevoelt, bestond er wezentlijke behoefte aan eene goede, op de tegenwoordige hoogte der wetenschap staande handleiding in onze moedertaal. In deze behoefte heeft Dr. groshans door de uitgave van het aan het hoofd dezer aankondiging genoemde werk trachten te voorzien, waartoe hij zich nog des te meer vond aangespoord, omdat hij hierdoor het lastige en tijdroovende dietecren zoude kunnen vermijden. Terwijl deze omstandig- | |
| |
heden op zich zelve de uitgave van het werkje regtvaardigen, is ook de bewerking van dien aard, dat zij alle aanprijzing verdient, zoodat wij ons, - al letten wij niet op het bijzondere doel, - allezins in de verschijning van dit geschrift mogen verheugen. Al worden hier geene regtstreeks nieuwe beschouwingen gegeven, het goede en proefondervindelijk bewezene van vroegeren en lateren tijd wordt hier in een goed zamenhangend geheel vereenigd en op eene bevattelijke wijze voorgesteld. Terwijl men overal in dit
werkje den man van klassische vorming erkent, die meer, dan tegenwoordig gebruikelijk is, met de oude geneeskundige literatuur vertrouwd is en deze op prijs stelt, mist men toch niet de belangrijke resultaten, welke onze wetenschap in de laatste jaren getrokken heeft uit hare naauwere vereeniging met de natuurkundige wetenschappen en uit de verbazende vorderingen van deze laatste. Er heerscht dan ook in dit werkje een conservatieve geest, in den goeden zin van dit woord; wat van het oude goed en bruikbaar is, wordt behouden en met het nieuwe tot een geheel vereenigd. In de inleiding geeft de Schrijver eene bepaling van zijn onderwerp, en wijst als de bronnen eener rationele therapie ondervinding en redenering aan. De ondervinding verkrijgt men door waarnemingen en proeven; hoeveel er echter ook door de beoefenaars van de geneeskunde voor hare volmaking gedaan is en nog gedaan kan worden, zij kan zich onmogelijk tot den rang eener exacte wetenschap verheffen (§ 15). Vervolgens wordt het gebied der algemeene en der bijzondere therapie aangewezen en over de afscheiding tusschen eene in- en uitwendige geneeskunde gesproken, bij welke gelegenheid de Schrijver de woorden van Prof. tilanus tot de zijne maakt: ‘Deze afscheiding is later verschillend beoordeeld en dikwijls afgekeurd, maar blijft gewettigd door den grooten omvang der praktische geneeskunde en door den aard en de wijze van aanwending der meeste middelen, waarmede de bedoelde gebreken bestreden worden.’ Hij laat er evenwel deze woorden op volgen: ‘Beide takken, genees- en heelkunde, moeten echter door ieder, ofschoon hij zich in de praktijk tot een van beide moge bepalen, gezamenlijk worden beoefend, daar zij op dezelfde beginselen berusten en elkander wederkeerig behoeven.’ In het Iste Hoofdstuk wordt over het onderzoek van den lijder gehandeld; in hetzelve wordt achtereenvolgens gesproken over datgene, wat
| |
| |
het onderzoek van het verledene (anamnesis) en van den tegenwoordigen toestand betreft; over het ziekenexamen zoowel door ondervraging, als door exploratie; over het gebruik van percussie en auscultatie, meting, scheikundig en mikroskopisch onderzoek der secretiones en excretiones, het belang der epidemische constitutie enz. Aangaande percussie en auseultatie zegt Dr. groshans (§ 66): ‘Naar onze overtuiging, op langdurig onderzoek berustend en door eene uitgebreide ondervinding verkregen, zijn zij in sommige gevallen onmisbaar, in vele andere hoogst nuttig, en kunnen slechts zeldzaam zonder gevaar voor den lijder geheel veronachtzaamd worden,’ en § 67: ‘Zij moeten echter altijd in verband tot de verschijnselen beschouwd worden en kunnen, wanneer deze niet met het physisch onderzoek overeenkomen, slechts in zeer zeldzame gevallen de aanleiding tot therapeutische aanwijzingen worden.’ Het zij ons vergund, eene kleine aanmerking op deze beide § § in het midden te brengen. Zij zijn beide, als theses genomen, te algemeen en niet naauwkeurig genoeg gesteld; en hoezeer Ref. gelooft, de bedoeling van den Schrijver te kunnen raden en hij het, indien hij althans juist geraden heeft, in de hoofdzaak met Dr. groshans eens is, ligt er in de woorden van dezen, zoodanig als zij t.a.p. gesteld zijn, eene zekere tegenspraak. De beschuldiging van te groote algemeenheid is, onzes inziens, vooral op § 66, die van onnaauwkeurigheid op § 67 toepasselijk. Wanneer bijv. in typhus de auscultatorische teekenen op pneumonisch lijden duiden, dan moge het waar zijn, dat de algemeene verschijnselen der ziekte het gebruik der gewone middelen, waarmede men tegen pneumonie te velde trekt, verbieden, wij hebben toch in genoemde teekenen wel degelijk eene aanwijzing, om ons van zoodanige middelen, welke in andere vormen van typhus aangewezen zijn, te onthouden, en
in zooverre geven zij dus aanleiding tot, schoon dan ook negatieve, therapeutische aanwijzingen. In het IIde Hoofdstuk (Algemeene beschouwing over de genezing der ziekte) spreekt de Schrijver over de genezing door de natuur en door de kunst. Hij neemt eene geneeskracht der natuur aan, - en welk oplettend geneesheer zal niet met hem dezelve aannemen? - en spreekt omtrent de zoogenoemde levenskracht, welke hiermede zoo naauw zamenhangt, zijne overtuiging aldus uit: ‘Wij beschouwen de levenskracht dus als een pro- | |
| |
dukt (?), bestaande uit een zeker aantal factoren, wier juiste hoeveelheid onbekend is. Wij vinden het niet onwaarschijnlijk, dat men eenmaal sommige harer eigenschappen en verrigtingen op het gebied der natuurkundige wetenschappen zal kunnen terugbrengen, maar of de laatste oorzaak van het leven ons immer duidelijk zal worden, betwijfelen wij.’ Ref. zoude de levenskracht liever een beginsel, dan een produkt noemen; overigens zijn gelukkig de tijden voorbij, waarin men van de levenskracht eenen dekmantel voor onze onkunde aangaande de oorzaak van vele levensverschijnselen maakte. De Schrijver wijst vervolgens aan, welke wegen de natuur hoofdzakelijk inslaat ter genezing en hoe deze pogingen niet altoos heilzaam voor het individu, noch ook voldoende zijn ter genezing; waardoor hij van zelf aanleiding krijgt tot beantwoording der vraag, wanneer de geneesheer de genezing gerust aan de natuur mag overlaten en wanneer hij met zijne kunst moet te hulp komen. Het IIIde Hoofdstuk handelt over de aanwijzingen in de geneeskunde. Na over indicatie, contraïndicatie, indicatio prophylactica, specifica, conjecturalis enz. beknopt en duidelijk gesproken te hebben, waarschuwt de Schrijver (§ 164), om de woorden van celsus: ‘remedium anceps melius quam nullum,’ slechts met de grootste omzigtigheid op te volgen, daar
het veel meer behartiging verdient, ‘interdum nullum remedium esse optimum.’ Evenwel ook hierin moet de middenweg gehouden worden en de Schrijver eindigt dit Hoofdstuk met de woorden van huxham (§ 168): ‘De bevreesde, langzame en onbeteekenende geneeswijze van sommigen is misschien even gevaarlijk, als de vermetele proefnemingen van anderen, die volstrekt onverschoonlijk zijn.’ In het IVde Hoofdstuk (over de werkzaamheid der geneesmiddelen) wijst de Schrijver op de moeijelijkheid, om eene juiste bepaling tusschen diaetetische middelen, geneesmiddelen en vergiften te geven, daar ‘het begrip van deze dingen geheel betrekkelijk is.’ Vervolgens handelt hij over de verschillende wegen, langs welke men de kracht der geneesmiddelen heeft leeren kennen en komt zoo tot de zoogenoemde pharmacodynamica. Schoon bij sommige middelen de werking mechanisch, bij andere scheikundig is, is dezelve bij verreweg het grootste aantal dynamisch, hoezeer toch dikwijls met scheik undige veranderingen gepaard gaande (§ 182). Sommige werken direct op de
| |
| |
zenuwen, zoo als bijv. de zoogenoemde imponderabilia en ook het dierlijk magnetismus; maar de eigenlijke pharmaceutische geneesmiddelen werken niet dan nadat zij in het bloed zijn opgenomen; het gebruik van specifieke geneesmiddelen, schoon veeltijds hunne werking niet verklaard kan worden, is volkomen door de ondervinding geregtvaardigd; de vatbaarheid voor de werking van geneesmiddelen wordt door het gestel en door verschillende ziektetoestanden gewijzigd; met een woord over sympathetische geneesmiddelen wordt dit hoofdstuk besloten. Het ligt in den aard der zaak, dat vele der in dit gedeelte behandelde onderwerpen voor eene verschillende wijze van beschouwing vatbaar zijn, en bij de meer chemische rigting, welke de geneeskunde in de laatste jaren genomen heeft, zal aan menigeen het aannemen van eene dynamische werking, zoo als Dr. groshans doet, maar half welgevallig zijn. Rec., schoon hij de vorderingen der wetenschap door middel van schei- en natuurkunde dankbaar op prijs stelt, vereenigt zich evenwel gaarne in de hoofdzaak met de hier voorgestelde wijze van beschouwing, voor zoo verre namelijk de Schrijver nog eene andere, dan eene chemische en mechanische werking der geneesmiddelen aanneemt. Intusschen komt het Rec. voor, dat hij de dynamische en chemische werking wat streng gescheiden heeft. Indien, zoo als hij (§ 179) aanneemt, de pharmaceutische middelen hunne werking alleen daardoor uitoefenen, dat zij in het bloed worden opgenomen, dan kan zulks niet plaats hebben, zonder dat deze vloeistof eenige wijziging heeft ondergaan, en reeds uit dit oogpunt beschouwd, is hunne werking eenigzins chemisch, schoon dan ook chemisch-vitaal. Het Vde Hoofdstuk (over het gebruik der geneesmiddelen in verband tot den lijder, tot de ziekte en tot de uitwendige omstandigheden) handelt over de verschillende wijzigingen, welke bij het gebruik der geneesmiddelen door leeftijd, geslacht, temperament,
constitutio stationaria en epidemiea, door luchtstreek, gesteldheid van den grond, jaargetijden, weêrsgesteldheid enz. moeten plaats hebben. De Schrijver vindt hier gelegenheid, om op de verschillende geologische gesteldheid der gewesten van ons vaderland opmerkzaam te maken en ontwerpt eene, wel is waar, vlugtige schets van dezelve, welke echter bij ons den wensch doet ontstaan, dat er ten onzent meer werk mogt gemaakt worden van de
| |
| |
geneeskundige topographie van ons vaderland, eene studie, welke voor den praktischen geneesheer van meer belang is, dan men wel eens meent, en vooral daarom te meer behartiging verdient, omdat onze geneeskundigen veeltijds hunne praktische kennis uit werken putten, welke oorspronkelijk in het buitenland zijn geschreven.
Na deze hoofdstukken, welke men de prolegomena van het eigenlijke werk zoude kunnen noemen, zoude de Schrijver tot de beschouwing der algemeene geneeswijzen moeten overgaan; doch alvorens zulks te doen, wijdt hij eerst, uithoofde van de belangrijkheid der zaak, een hoofdstuk toe aan het afnemen van bloed door aderlating, doorsnijding der slagader, bloedzuigers en koppen, waardoor hij het onaangename vermijdt van later in herhalingen te moeten vervallen. De belangrijke resultaten der onderzoekingen van de nieuweren (simon, andral, gavarret, marshall hall) zijn hier kortelijk vermeld, zonder dat de verdiensten der ouderen (macbride, gregory enz.) worden voorbijgegaan. Hierop volgt de behandeling der verschillende algemeene geneeswijzen (communes medendi methodi). Wij zijn reeds te uitvoerig geweest in onze aankondiging van de prolegomena van het werk van Dr. groshans, dan dat wij hem hier voet voor voet kunnen volgen. Wij meenden echter bij dit eerste gedeelte eenigzins uitvoeriger te mogen zijn, omdat men hieruit het best den algemeenen geest kan leeren kennen, welke in het geheele werk doorstraalt. Wij vergenoegen ons dus, met alleen te vermelden, dat de Schrijver hoofdzakelijk de verdeeling gevolgd heeft van het Epitome therapiae generalis van Prof. c.g.b. suringar, schoon zijne volgorde eenigzins anders is. Dit gedeelte loopt van bl. 110-241. Een afzonderlijk hoofdstuk heeft de Schrijver teregt toegewijd aan datgene, wat tot de euthanasie behoort (bl. 242-256) en een ander aan de zorg voor de afgestorvenen, voor zooverre zij tot den werkkring van den geneesheer behoort (bl. 257-259). Hetgeen Dr. groshans in deze beide hoofdstukken zegt omtrent den geestelijken bijstand aan zieken en omtrent de voorzorgen, om
het gevaar van levend begraven te worden, te voorkomen, verdient allezins behartiging. Uit het eerste dezer beide punten schrijven wij deze regelen, als ook onze overtuiging behelzende, af: ‘In geen geval moesten geestelijken, zonder voorkennis van den geneesheer, bij den lijder toegelaten wor- | |
| |
den; aan zijne zorgen en zijne regeling moest alles, wat hiertoe betrekking heeft, overgelaten worden. Wanneer men, gelijk Rec., meermalen in de gelegenheid is geweest, van getuige te zijn, hoe ontijdig en ongepast dikwijls de bijstand van ziekentroosters, vooral in den burger- en geringen stand wordt ingeroepen en verleend, zal men de boven aangehaalde woorden voorzeker niet als te sterk uitgesproken beschouwen.
Bij de behandeling der verschillende onderwerpen, welke in het aangekondigde werk van Dr. groshans worden beschouwd, heeft de Schrijver een getrouw gebruik gemaakt van het licht van vroegeren en lateren tijd; meestal geeft hij zijne bronnen op, en niet zelden neemt hij de woorden der schrijvers in hun geheel over, met vermelding, aan wien zij zijn ontleend. Hij geeft overal de blijken van meer dan gewone bekendheid met de geneeskundige literatuur, in ruimen omvang van dit woord; vooral trok het gebruik maken van Engelsche auteurs onze aandacht, daar deze door onze geneeskundigen wel eens wat veel veronachtzaamd worden. Vooral uit het werk van henry holland, Medical notes and reflections, zijn vele en belangrijke gezigtspunten ontleend. Wij willen daarom niet zeggen, dat er in het werk niet een en ander voorkomt, waar wij in onze beschouwing van den geleerden Schrijver eenigzins verschillen, maar zij zijn van te weinig gewigt, dan dat wij ze hier willen mededeelen, te minder, daar wij onze aankondiging voor een Tijdschrift van gemengden inhoud hebben geschreven. Wij eindigen dezelve met den wensch, dat het werkje van Dr. groshans veel nut moge stichten, niet alleen bij het publiek, waarvoor het bepaaldelijk geschreven is, maar ook in het algemeen bij allen, die zich tot de uitoefening der geneeskunde voorbereiden. |
|