Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 336]
| |
Over het algemeen neemt men ook hier te lande te weinig kennis van het geschrijf van de Ultramontanen, die intusschen naar een bepaald doel streven, en dat allengs zouden bereiken, indien de onverschilligheid der meesten, geen gevaar vermoedende, hen, op hunne eerste schreden, ongemoeid liet voortgaan. Zijn er, die daarom de bedoelde geschriften niet willen lezen, omdat zij zich aan den toon en inhoud ergeren en zij in hun gemoed de kalmte storen, zoo moeten wij opmerken, dat het laatste geen noodzakelijk gevolg van het eerste is, en men dus daarom het oog niet moet sluiten voor een dreigend gevaar, dat alzoo niet wordt afgewend. Wij weten wel, dat zekere zoogenaamd verlichte lieden en Protestanten spotten met de vrees voor de Jezuiten, niet bedenkende, dat zij, even als de vossen, met welke simson het te veld staande koorn der Philistijnen verbrandde, onwillekeurig de werktuigen zijn eener, ook hun vijandige, magt, welke ook in Nederland er reeds in geslaagd is, om vele concessiën te verkrijgen en haren invloed uit te oefenen op het nationaal onderwijs. Wil men deze magt en den invloed, welken zij vooral uitoefent op de Geestelijkheid, leeren kennen, men leze dit welgeschreven stukje van libri. Dat de Roomsche Geestelijkheid in Nederland het toch wél opmerke, dat zij, zoo zij de kraeht niet heeft om zich aan de Jezuiten te ontrukken, die reeds door de zending van hunne filialen, de Redemptoristen, zich tusschen haar en hare gemeenten stellen, gevaar loopt, van in de haar, van de zijde dier gemeenten, toekomende achting en vertrouwen grootelijks benadeeld te worden! Dat zij zich opregt aan onze instellingen en wetten verbonden toone; dat zij de vreemde inblazingen terugstoote! Met betrekking tot hetgeen in dit werkje over Frankrijk wordt opgemerkt, geldt in vele opzigten het bekende: mutato nomine de te fabula narratur. |
|