schneither elkander nu en dan op hetzelfde terrein ontmoeten, maar dan ook in onderlinge tegenspraak geraken.
Referent zou, met den Heer schneither, de studie der classische talen dáárom vooral voor een noodzakelijk bestanddeel der hoogere geestontwikkeling houden, omdat men alzoo eene vrije zelfstandige toeëigening der historische, dat is van die wetenschappen verkrijgt, welke zich bijzonder met de veelzijdige, steeds voortschrijdende ontwikkeling van den menschelijken geest bezig houden, zonder, met den Heer noordewier, in het leeren van Grieksch en Latijn de eigenlijke gymnastiek des geestes te zoeken; en dáárom zou hij dan ook, met den Heer schneither, niet het grammatisch-critisch, maar het historisch beginsel, bij de verklaring der oude schrijvers, mits het grammatisch-critische daarbij niet verwaarloosd worde, op den voorgrond willen zetten. Ook is hij met den Heer schneither, tegen den Heer noordewier en de Staatscommissie, het eens, dat het Latijn spreken niet alleen van de examinandi niet moest gevergd worden, maar dat het zelfs verkeerd is, jonge lieden eene doode taal te laten spreken, eer zij haar zuiver en sierlijk weten te schrijven. Eindelijk schijnt hem de Heer noordewier, in zijne Bijlage, inhoudende hetgene hij meent redelijk en doenlijk te zijn, meer van de aankomende studenten te verwachten, dan waartoe, redelijkerwijze, de groote meerderheid kan gerekend worden in staat te zijn.
Met den wensch van Dr. noordewier, dat het Besluitenstelsel eens eindelijk door eene Wet wierd vervangen, vereenigen wij ons ten volle. Nooit is de bedoeling van Art. 224 (eertijds 226) der Grondwet geweest, bij de woorden: ‘Het openbaar onderwijs is een aanhoudend voorwerp van de zorg der Regering. De Koning doet van den staat der hooge, middelbare en lagere scholen, jaarlijks, aan de Staten Generaal een uitvoerig verslag geven;’ - nooit is daarbij de bedoeling geweest, het bestuur der opvoeding onzer jeugd gelijk te stellen met dat der koloniën. Er staat ook niet te lezen: ‘De Koning heeft bij uitsluiting het opperbestuur over het onderwijs.’ Neen! ten blijke, dat de Regering voor de naleving der wetten op het onderwijs waakte, en gadesloeg, waar nieuwe voorzorg noodig was, zou er jaarlijks verslag van den staat der scholen aan de Staten Generaal worden gegeven. En waartoe dat verslag? Wat kunnen de Staten Generaal er aan doen? Natuurlijk alleen